Wilhelm Ehmann (1904-1989)

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra nr 52
Datum: december 2004

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Kerkmuziek in de 20ste eeuw (deel XI)

In de voorgaande tien artikelen is, binnen het kader van dit onderwerp, uitvoerig aandacht besteed aan diverse "bewegingen" en hun belangrijkste exponenten in het Duitse (kerk)muziekleven. In deze bijdrage staat het leven en werken van Wilhelm Ehmann - een "dienaar des goddelijken toons" - centraal. Anders dan andere genoemden is Ehmann niet als componist maar al vroeg als auteur, dirigent en musicoloog op de voorgrond getreden.
Wilhelm Ehmann (afkomstig uit een Westfaalse familie) werd op 5 december 1904 in Freistatt (Hannover) geboren. Hij groeide op in Bethel bij Bielefeld, waar hij al vroeg met de "Minden-Ravensbergische Posaunenmission" van Eduard en Johannes Kuhlo in aanraking kwam. In 1925 slaagde Ehmann in Gütersloh voor het onderwijzersexamen. Daarna bezocht hij tot 1928 het gymnasium in Bielefeld. Tijdens deze jaren maaakte hij, als bespeler van de "Flügelhorn", deel uit van het befaamde "Kuhlo-Horn-Sextett" .
Van 1928 tot 1933 studeerde Ehmann muziekwetenschap in Freiburg im Breisgau (bij Willibald Gurlitt - 1921 Praetoriusorgel!) en Leipzig (bij Theodor Kroyer en Hermann Zenck). Van 1928 tot 1937 was hij in Freiburg tevens werkzaam als cantor aan de "Christuskirche" en docent aan het "Städtisches Musikseminar". In 1933 volgde aldaar een benoeming tot assistent aan het muziekwetenschappelijk instituut. Ehmann promoveerde in 1934 op "Adam von Fulda als Vertreter der ersten deutschen Komponistengeneration". De academische onderwijsbevoegdheid werd in 1937 met een studie over de "Thibaut-Behaghel-Kreis (Musikalische Restauration im 19. Jahrhundert)" verworven. Aan de "Zweite Freiburger Tagung für deutsche Orgelkunst" in 1938 nam hij actief deel, onder meer met een artikel over het "Klein-Orgel". Tussen 1938 en 1945 verschenen meerdere publicaties en gaf hij verscheidene concerten in binnen- en buitenland. Van 1939 tot 1943 was hij hoofdredacteur van het tijdschrift "Deutsche Musik Kultur" (1936-1944), waarin hijzelf twee artikelen publiceerde.

In 1939 nog als docent aan het "Seminar für Musikerziehung" werkzaam, volgde in 1940 een benoeming tot hoogleraar in de musicologie aan de "Alpenuniversiteit" te Innsbruck en tot directeur van het muziekwetenschappelijk instituut. Hier leidde hij tevens het "Collegium musicum vocale et instrumentale". Gelet op zijn pedagogische kwaliteiten verwondert het niet, dat hij in september 1943 werd benoemd tot "Referent für Erziehung, Menschenführung und Feiergestaltung im NS-Führungsstab des Oberkommandos der Kriegsmarine". Deze benoeming is toe te schrijven aan het streven van Dr. Herbert Just (Bielefeld 1898-Tübingen 1975), die een leidende functie in dit "Oberkommando" bekleedde, om belangrijke personen - waaronder ook Gottfried Wolters - voor het na-oorlogse Duitse muziekleven te behouden. Op 30 januari 1945 tenslotte ontving Ehmann het "Kriegsverdienstkreuz 2. Klasse mit Schwertern".
Na de ineenstorting van het Derde Rijk in 1945 begon ook voor Wilhelm Ehmann een nieuwe periode in zijn leven. Aangezien hij niet het Oostenrijks staatsburgerschap bezat, diende hij uit dat land te vertrekken. Hij vestigde zich met zijn familie aanvankelijk in Lippinghausen (bij Herford). Daar leidde hij een koperblazersensemble. Door de "Denazifizierungskammer für den Landkreis Herford" volgde op 5 februari 1948 zijn "Entlastung", die was gebaseerd op de "Verordnung Nr. 79" van de geallieerde militaire regering.
In hetzelfde jaar werd Ehmann door de "Evangelische Kirche van Westfalen" tot "Landeskirchenmusikwart" benoemd en ontving hij van Präses Dr. Ernst Wilm de opdracht tot de oprichting en leiding van de "Westfälische Landeskirchenmusikschule Herford". Naar aanleiding van de opening daarvan verscheen de brochure "Erziehung zur Kirchenmusik". Aan de opbouw en uitbreiding van dit "kerkelijk conservatorium" hebben de docenten Johannes H.E. Koch (geb. 1918) en Arno Schönstedt (1913-2002) daadwerkelijk meegewerkt. (Ernst Wilm verbleef van 1942-1945 in het concentratiekamp Dachau!)

De rol van Ehmann (en van zijn land- en tijdgenoten uit het muziekleven) in het Derde Rijk is onderwerp van discussie geweest. Het waren onder meer diens zoon Johannes en Johannes H.E. Koch, die dit facet nader hebben belicht. Eerstgenoemde schreef in 1999, dat hij na zorgvuldig onderzoek tot de conclusie kwam, dat zijn vader "ein politisch nicht sehr analytisch denkender Idealist (war), der seine Arbeit zu kritiklos in den Dienst des NS-Staates gestellt hat". (Het is opmerkelijk, dat Wilhelm Ehmann schrijver dezes in 1960 in Herford met "idealist" heeft betiteld, met betrekking tot diens verwachting, dat er ook binnen calvinistisch Nederland een kerkmuzikale praktijk mogelijk zou blijken.)
Koch publiceerde, eveneens in 1999, een reactie op een aan Ehmann gewijde tentoonstelling (onder de titel "Hast Du Töne! Mit Posaune, Chor und Taktstock"), waarin hij de samenstellers "onkunde over het wezen van deze man" verweet, want niet de "Posaune" maar de "Flügelhorn" was zijn instrument. Koch onderstreepte vervolgens de "uitdrukkingskracht van zijn handen" in het "suggestieve dirigeren" van Ehmann, hetgeen ik uit eigen "ondergaan" kan bevestigen. De dirigeerstok, aldus Koch, benutte Ehmann bij wijze van uitzondering in oratoria met een grote orkestbezetting.
Keren wij terug naar 1948. In dat jaar werd de befaamde "Westfälische Kantorei" opgericht, waarmee vele model-uitvoeringen in binnen- en buitenland werden gegeven, met name met werken van Schütz en Bach. Met dit koor werden aanvankelijk de Westfaalse gemeenten bezocht om deze voor de kerkmuziek "ontvankelijk" te maken ("aufzuschließen"). In 1952 reisde het koor naar de "DDR" om er in enkele steden Kochs "Die Pfingstgeschichte" uit te voeren. Van 15-19 april 1952 verleende Ehmann als docent, naast Siegfried Reda, medewerking aan de studieweek van de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek op "Hoekelum". Hij doceerde onder meer de vakken gemeentezang, cantorijpraktijk en koordirectie en hield een referaat over "Die Entromantisierung des a-capella-Begriffes" - een typisch Ehmann-thema. Ook werd de reeks publicaties voortgezet, waaronder in "Musica Sacra". Het verschijnen van Ehmanns "Die Chorführung" (1949, 2 delen) en het "Evangelisches Kantoreibuch" (1954), uitgegeven samen met Adalbert Schütz en Oswald Schrader (met daarin composities van o.a. Hessenberg, Koch, Micheelsen en Reda), is het vermelden waard, evenals de heruitgave van werken van Heinrich Schütz. (Schrijver dezes heeft destijds gepoogd van het "Kantoreibuch" een Nederlandse versie te laten verschijnen; "de tijd was hiervoor, met betrekking tot het idoom, nog niet rijp", aldus de beoogde uitgever.)
In 1953 organiseerde Ehmann in Herford het zesde "Heinrich-Schütz-Fest", het eerste na de oorlog, het was een "Synthese von Arbeitstagung und Festival" (Otto Brodde). De "Nederlandsche Radio-Unie" nodigde Ehmann in hetzelfde jaar uit om met het Omroepkoor een drietal koorwerken voor een radio-uitvoering voor te bereiden. Aan de twee Schützfeesten, die in dit decennium in Nederland plaatsvonden, heeft hij actief deelgenomen, in 1955 in Amsterdam en in 1959 in Utrecht/Amersfoort.
Bij het begin van mijn studie in Herford (1959) - op instigatie van Frits Mehrtens - was de Schütz-periode praktisch afgerond en wijdde Ehmann zich aan de interpretatie van Bachs vocale werken. Oudere lezers zullen zich herinneren, dat de NCRV destijds het nieuwe jaar steeds inluidde met Schütz' Psalm 136 "Danket dem Herrn, ...", door Ehmann "mit zwei 4-st. Favoritchören, einem 5-st. Capellchor, einem 4-st. Trompeten- und Paukenchor und B.c." uitgevoerd.
Nog vers in het geheugen ligt de gedenkwaardige uitvoering van Bachs "Messe in h-moll" op zaterdag 21 november 1959 in de stampvolle Herforder Münster, gevolgd door diens "Weihnachts Oratorium", onder meer uitgevoerd op vrijdag 16 december 1960 in de St. Stephanikirche van de toenmalige grensstad (met de "DDR") Helmstedt. Met het oog op een zo historisch getrouwe weergave introduceerde Ehmann het aan Bach ontleende begrip "Concertisten en Ripienisten", waarover hij een interessante brochure liet verschijnen. Ook hieruit moge blijken, dat Ehmann tot de pioniers van een "historische uitvoeringspraktijk" behoort, die als zodanig veel vroeger is begonnen dan gewoonlijk wordt aangenomen.
Een "pionierdaad" was ook de uitvoering van Händels "Der Messias" door de "Westfälische Kantorei" en het "Kunstmaandorkest Amsterdam" in november 1964 in de Oude Kerk te Scheveningen, naar aanleiding van het 40-jarig bestaan van de "Nederlandsche Christelijke Radio Vereniging". Van deze interpretatie verscheen op een grammofoonplaat een "Auswahl" uit de "Dokumentaraufnahme". In de bijgevoegde toelichting beschrijft Ehmann de gevolgde uitvoeringspraktijk, die ook hier - evenals bij o.a. Schütz, Michael Praetorius (1571-1621) en Bach - op het "dualistische principe" bij de cantorijen uit de barok was gebaseerd: een splitsing in solo- en tuttizangers (bij Händel "Principals" [sic] en "All"). Dezelfde werkwijze paste Ehmann ook toe op de koraalcantates van Dietrich Buxtehude.

Het valt te betreuren, dat Ehmanns zienswijze zich niet algemeen heeft doorgezet! Bij onder meer Lothar Stöbel (Bremen) en Jürgen Haug (Murrhardt) was dit wel het geval. In Nederland beriep Hans Smout zich met zijn "Hortus Musicus Religiosus" (Bergen op Zoom) nog in 1973 ook op Ehmanns "theorieën" (NCRV-Gids 15-09-2004).
Stonden aanvankelijk de herleving van het volkslied en van de "oude muziek" tot Bach in het middelpunt, in een later stadium - parallel lopend met de resultaten van het musicologisch onderzoek - , wijdde Ehmann zich aan de weergave van de romantische koormuziek in motetten van Mendelssohn Bartholdy, Brahms, Albert Becker (1834-1899) en Heinrich von Herzogenberg (1843-1900), die hij met de "Westfälische Kantorei" uitvoerde. In de hoestekst van een desbetreffende grammofoonplaat verschijnt de opmerking, dat "de artistieke weergave voor een romantische musiceerwijze niet terugschrikt; zij kan echter niet verloochenen, dat zij aanvankelijk andere stijlperioden heeft doorlopen".

Composities van hedendaagse componisten werden eveneens in de programmering betrokken. Verscheidene interpretaties van kerkmuzikale werken door Ehmann en collegae zijn op de grammofoonplaat vastgelegd en wel onder het merk "Capella" (vanaf 1 juli 1958 "Cantate") en "SDG" (Johannes Stauda-Verlag). Ehmann fungeerde hiervan als artistiek leider. Destijds bekende vokale en instrumentale solisten als Herta Flebbe (S), Frauke Haasemann (A, 1922-1991), Wilhelm Kaiser (T), Paul Gümmer (B), Ferdinand Conrad (blokfluit), Otto Steinkopf (zink), Johannes Koch (gamba), de "Deutsche Bachsolisten" en het "Südwestdeutsches Kammerorchester" zijn op deze opnamen te beluisteren.
Op 10 april 1972 nam Wilhelm Ehmann in een feestelijke bijeenkomst afscheid vanwege zijn pensionering. Karl Vötterle (Bärenreiter-Verlag) merkte in zijn toespraak onder meer op: "In einer nivellierenden Welt bedeutet eine profilierte Gestalt eine wirkende Kraft." (De vraag mag worden gesteld op welk niveau wij ons ruim dertig jaar later bewegen.)
Naar aanleiding van zijn vertrek werd hij door de Herforder docente Dr. Christiana Bernsdorff-Engelbrecht geïnterviewd (vgl. "Musik und Kirche" 1972/3). Op de vraag naar de toekomst van de kerkelijke conservatoria antwoordde Ehmann, dat de kerk de verplichting zou moeten erkennen, ook verder de verantwoordelijkheid voor haar eigen muziek te dragen. In geen geval zou de kerkmuziek moeten terugvallen in een "ghetto" als in de negentiende eeuw; zij zou veelmeer een (bewegend) deel van de muziek in onze tijd moeten zijn.
Ook op het terrein van het koperblazerswezen was Ehmann al vroeg actief. Zo organiseerde hij in 1947 de "Betheler Bläsertage". Tot de publicaties na 1945 op dit terrein behoren "Tibilustrium - Das geistliche Blasen, Formen und Reformen" (1950) en de "Bläserfibel I + II - Anleitung für Blechbläser" (1951). In het streven bij de koperblazers, door toepassing van een engere mensuur, een meer boventoonrijke (barokke) klankkleur te bereiken, werd Ehmann ondersteund door de trompet- en trombonebouwer Helmut Finke, die ook als trompettist zijn medewerking aan concerten en plaatopnamen verleende. Eveneens in de jaren vijftig verschenen de eerste koraalcantates in de "Werkreihe für Bläser und Sänger - herausgegeben von Wilhelm Ehmann". Het waren meerstemmige werken voor "Sänger-Chöre" en "Bläser-Chöre", waarin ook aan de gemeentezang een functie werd toebedeeld.
Doel van de reeks was het "samen musiceren van blazers en zang(ers)koren opnieuw te bevorderen". Het karakteriseert Ehmann, wanneer hij in een voorwoord wenst, dat "die einzelnen Stücke nach dem Wesen des Bläserischen möglichst an einen bestimmten Ort im Lebensganzen gestellt werden".

Begin 1976 verscheen in "Der Kirchenmusiker" een artikel van Fritz Langhans en Dietrich Schubert onder de titel "Dienst und Klang - Der Kirchenmusiker und der Blechbläserchor". Voor de beide auteurs was het samenspel van eng- en wijdgemensureerde koperblazers een "hoofdprobleem", met name wat de verdeling van de instrumenten over de stemmen betreft. Enkele maanden later reageerde Ehmann in een "Erweiterung", waarin hij nog eenmaal een pleidooi voor het gebruik van dergelijke instrumenten (die destijds op zijn initiatief waren ontwikkeld) voert, bijvoorbeeld in werken van Schütz en anderen of in de combinatie van een enggemensureerd ensemble met een "Posaunenchor", als ware het een registreren uit de praktijk van het orgelspel. De praktische uitvoerbaarheid had hij reeds in 1971 bewezen. Onder de titel "Wachet auf, ruft uns die Stimme" zijn diverse "Choralsätze für Sänger, Bläserchor und Orgel" op een Cantate-plaat (nr. 658227) opgenomen. Vier- tot vijfstemmige cantionaal- en "Junktim"-zettingen worden met de beide blazerskoren op overtuigende wijze tot klinken gebracht.
In 1976 verscheen tevens een herinneringsbundel onder de naam "Voce et Tuba" met daarin "Gesammelte Reden und Aufsätze" uit de periode 1934-1974.
Ook na zijn pensionering bleef Ehmann actief. Zo leidde hij het "Seminar für kirchliche Bläserarbeit" en het "Bläser-Ensemble" in Herford. Daarnaast bleef hij als docent verbonden aan de "Chor-Studio", een vanaf 1957 jaarlijks gehouden internationale leergang voor koordirigenten in het Zwitserse St. Moritz, die meestal door Ehmann werd geleid.
Tijdens een "Ehemaligentreffen" op 13 januari 1985 vierde "Herford" Ehmanns tachtigste verjaardag. (Vgl. mijn verslag in "Musica Sacra", maart 1985.) Tot besluit daarvan dirigeerde hij in de kerk "St. Marien Stift Berg" Psalm 130 van Schütz - het zou zijn laatste openbaar verschijnen als koordirigent zijn. ... In een brief van 29 januari 1986, toen hij inmiddels in St. Peter (bij Freiburg) woonachtig was, omschreef hij deze reünie als een "lebendige Dokumentation einer gewachsenen musikalisch-kirchlichen Lebensform, Gegenwarts- und Zukunftsgerichtet".
Nog eenmaal zouden onze wegen zich kruisen en wel in de kolommen van "Musik und Kirche" (2/1988): Ehmann met een artikel over Carl Friedrich Fasch (1736-1800, aanvulling in 5/1988) en schrijver dezes met een bijdrage over Leonhart Schröter (ca. 1532-ca. 1601). Het zou Ehmanns laatste publicatie zijn. ...
Hij overleed op 16 april 1989 in een ziekenhuis in Freiburg. Op 6 januari 1990 werd Wilhelm Ehmann in een namiddagdienst in de "St. Marien Stift Berg" in Herford herdacht. Johannes H.E. Koch schreef hiervoor het orgelwerk "Ich hab mein Sach Gott heimgestellt, een "Trauer-Musik für Orgel (nach SWV 305)". Daarnaast weerklonken de "Musikalische Exequien" van Heinrich Schütz en het motet "Singet dem Herrn ein neues Lied" van Johann Sebastian Bach, twee componisten, die in sterke mate Ehmanns muzikale leven hebben bepaald.
Het bijzondere aan hem was, dat hij de musicoloog en de uitvoerend musicus in één persoon heeft verenigd. De verheffing van de "Westfälische Landeskirchenmusikschule Herford" tot "Hochschule für Kirchenmusik der Evangelischen Kirche von Westfalen" in 1991 heeft hij helaas niet meer beleefd. ...

Vermeldenswaard is een cassetteband met daarop een gesprek tussen G. Schnitter (van de "Evangeliums-Rundfunk" in Wetzlar) en Prof. Dr. Wilhelm Ehmann over "Johannes Kuhlo - Der Posaunengeneral", muzikaal omlijst door de "CVJM-Posaunendienst Siegerland" o.l.v. Wilhelm Schmidt. Zo sloot zich de kring: begin en einde van zijn leven lagen opgesloten in de persoon en het werk van Johannes Kuhlo, waarover hij dan ook een biografie heeft geschreven.
Tot slot dank ik KMD Johannes H.E. Koch voor zijn interesse in de totstandkoming van dit artikel en voor enkele aanvullende opmerkingen.

Herman S.J. Zandt