Kurt Thomas (1904-1973)

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra nr 50
Datum: april 2004

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Kerkmuziek in de 20ste eeuw (deel X)

In Nederland is Kurt Thomas voornamelijk bekend geworden door de befaamde, naar hem genoemde, 14-daagse Kurt Thomascurus voor koordirigenten, die vanaf 1965 onafgebroken in Nederland wordt gehouden. Veel minder bekend is het gegeven dat de uitvoering van zijn Messe in a moll op 27 februari 1925 het feitelijk begin is geweest van de renaissance van de kerkmuziek in de 20ste eeuw. Een definitieve doorbraak was het omdat deze a capella kerkmuziek niet alleen door de gehele muzikale vakpers, naast de instrumentale symfonische muziek, weer als volwaardige muziek werd beschouwd, maar omdat ook binnen de kerk deze moderne muziek op waarde werd geschat. Het was zeker nog geen functionele gebruiksmuziek voor de gemiddelde kerkkoren, maar de toon was gezet. Als in deze jaren de theologie, de liturgische vernieuwingsbeweging, de ‘Singbewegung' en de 'Orgelbewegung' nog verder naar elkaar toegroeien is de weg gebaand om, naast deze ‘grote' kerkmuziek ook de meer eenvoudige kerkmuziek weer functioneel en op artistiek hoog niveau in de liturgie een plaats te geven.
Kurt Thomas zal als componist dezelfde weg gaan als zijn grote voorganger Heinrich Schütz en voor de kerkkoren steeds meer toegankelijke muziek gaan schrijven. Opvallend is dat hij daarna, vanaf 1940 nauwelijks meer heeft gecomponeerd. Aan de ene kant kwam dit door tijdgebrek, aan de andere kant merkte hij dat de ‘algemene muziek' zich met Anton Webern, Arnold Schönberg en Alban Berg zich steeds verder ontwikkelde in een richting die hij niet kon meemaken. Vanaf dat moment is hij nog uitsluitend werkzaam als koordirigent en pedagoog. Met zijn talloze concerten in binnen- en buitenland werd hij een warm pleitbezorger voor de nieuwe kerkmuziek en via zijn dirigentencursussen weet hij het niveau van de koordirigenten en hun koren aanwijsbaar te verbeteren.
Kurt Thomas was de belangrijkste pionier die de vernieuwing van de kerkmuziek daadwerkelijk in gang heeft gezet. Opvallend daarbij is dat hij deze vernieuwing heeft gestoeld op de traditie, hij stond op de schouders van zijn voorgangers en wist met behoud van de waardevolle zaken uit het verleden nieuwe wegen te gaan en de traditie nieuw leven in te blazen. Hij geloofde niet in de 12-toonsmuziek, de seriële muziek en andere provocerende experimenten, maar was er van overtuigd dat de harmonie het tenslotte zou winnen van de disharmonie. Het is deze ontwapenende mildheid die we in al zijn composities zullen tegenkomen.

Levensgang

Kurt Thomas werd op 25 mei 1904 geboren in Tönning aan de Eider (Sleeswijk-Holstein), vlakbij de Deense grens en niet ver van de plaats waar Hans Friedrich Micheelsen twee jaar tevoren het levenslicht aanschouwde. Thomas studeerde tussen 1922 en 1925 aan het Conservatorium in Leipzig bij Karl Straube, Heinrich Grabner, Michael Hochkofler en Max Ludwig. Begin 1924 maakte de uitvoering van de Mass in g minor van Ralph Vaughan Williams door het ‘Thomanerchor' zoveel indruk op de 19-jarige Kurt Thomas dat hij zijn plannen om een groots opgezet werk te componeren direct in daden omzette. Zijn ‘Messe in a moll für soli und zwei Chöre a cappella' (opus 1) werd op 27 februari in de Thomaskirche in Leipzig met ongekend succes uitgevoerd door het ‘Thomanerchor' o.l.v. Karl Straube. Zoals in de inleiding reeds vermeld werd deze avond het begin van een ongehoorde wederopbloei van nieuwe kerkmuziek. Zoals eerder Heinrich Spitta, Paul Hindemith en Günter Raphael door Karl Straube naar Darmstadt waren gestuurd om compositie te studeren bij Arnold Mendelssohn, zo viel nu ook Kurt Thomas deze bijzondere eer te beurt. Tijdens zijn éénjarige verblijf in Darmstadt ontstond o.a. ‘Psalm 137 für zwei a Cappella Chöre', dat later als opus 4 een plaats kreeg in zijn ‘Werke-Verzeichnis'.
Het aanzien van Kurt Thomas was ondertussen dusdanig gestegen dat hij op 21-jarige leeftijd werd aangesteld tot leraar muziektheorie en compositie aan het Conservatorium in Leipzig. In 1927 werd hem de prestigieuze ‘Beethoven-Prijs' verleend en in 1928 kreeg hij de leiding over het Conservatoriumkoor. Met dit ensemble verwierf hij zeer veel aanzien, vanaf het eerste moment wist hij het niveau van dit koor opmerkelijk te verbeteren.
Karl Straube zorgde ervoor dat alle composities van Kurt Thomas bij Breitkopf & Härtel werden uitgegeven en dat maakte dat zijn composities spoedig in het gehele land werden uitgevoerd. Zijn Markus-Passion (1927) was het voorlopig hoogtepunt van deze eerste, stormachtige periode. In het seizoen 1927/28 werd 10 maal zijn Psalm 137 uitgevoerd, 15 maal de Messe in a moll en liefst 53 keer zijn Markus-Passion. In 1928 werd hij aangesteld tot leraar compositie aan het Kerkmuziekinstituut in Leipzig en ook daar kreeg hij de leiding van de ‘Kantorei'. In 1934 werd hij leraar koordirectie aan de ‘Musikhochschule' in Berlijn, alwaar zijn bekende 3-delige standaardwerk ‘Lehrbuch der Chorleitung' ontstond. Nadat Kurt Thomas in 1930 de motetten uit de ‘Geistliche Chormusik' (1648) van Heinrich Schütz had uitgegeven, zette hij zich tussen 1934 en 1936 tot het componeren van zijn eigen ‘Kleine Geistliche Chormusik' (Opus 25). Vooral deze 20 motetten zijn uitermate geschikt voor cantorijen, hier is Kurt Thomas als kerkmusicus duidelijk op zijn best.
Tijdens de oorlog was Thomas directeur van het zojuist opgerichte ‘Musische Gymnasium' in Frankfort, waar jonge grote muzikale talenten uit het gehele land werden opgeleid, waaronder b.v. Siegfried Strohbach en Clytus Gottwald (zie bespreking van zijn boek ‘Neue Musik als spekulative Theologie' op bladzijde .......)
Na de oorlog was Kurt Thomas leraar koordirectie in Detmold en leidde in deze periode tevens het beroemde koor van de Dreikönigskirche in Frankfort. Vanaf deze jaren organiseerde Thomas voor zijn koren vele binnen- en buitenlandse concertreizen. Zijn grote faam als componist en dirigent zorgde ervoor dat hij na de plotselinge dood van Günther Ramin in 1957 werd aangesteld tot cantor van de Thomaskirche in Leipzig. Hoewel hij met deze eervolle benoeming werd opgenomen in de illustere rij van Thomascantores (o.a. Seth Calvisius, Johann Hermann Schein, Johann Kuhnau, Johann Sebastian Bach, Karl Straube) werd dit niet de meest gelukkige periode van zijn leven. De knellende bemoeienis van de DDR-overheid beperkte dusdanig zijn artistieke bewegingsvrijheid dat hij alweer na 3 jaar besloot om in West-Duitsland een nieuw bestaan op te bouwen.
Totdat hij in 1966 werd aangesteld tot leraar koordirectie aan de ‘Musikhochschule' in Lübeck, voorzag hij in zijn levensonderhoud door het geven van cursussen koordirectie en het aannemen van vele gastdirecties in binnen- en buitenland. Zoals Kurt Thomas in 1931 de eerste radio-opname in de geschiedenis verzorgde, zo was hij in 1963 de allereerste die via het medium televisie kerkmuziek uitvoerde. Ondanks aardig wat kritiek (kerkdiensten en kerkmuziek via de TV was in die dagen een ‘hot item') werd de Johannes Passion van Bach op indrukwekkende wijze uitgevoerd. Toen Thomas in 1965 tijdens het Holland Festival met het Nederlands Kamerkoor en het Residentie Orkest in Scheveningen een uitvoering gaf van Bachs Magnificat, nam de Nederlandse Federatie van Zangkoren de gelegenheid waar om hem in Den Haag een cursus voor koordirigenten te laten geven in de geest van zijn vermaarde ‘Chor- und Singwochen'. Deze cursus sloeg direct zo goed aan dat er een jaarlijkse traditie van werd gemaakt. Vlak daarna werd zelfs de ‘Nederlandse Kurt Thomas Stichting' in het leven geroepen. Tot op heden is deze cursus niet meer weg te denken uit de Nederlandse koorwereld. Toen ondergetekende in 1974 deze cursus doorliep was Kurt Thomas zojuist een jaar daarvoor overleden, maar geheel in zijn geest werd deze cursus ongekort en met veel enthousiasme voortgezet. Nog directer heb ik de invloed van Kurt Thomas ondergaan tijdens mijn studie koordirectie bij Jan Eelkema, die enige tijd in Duitsland bij Thomas had gestudeerd en na diens dood de algemene leiding kreeg over de Kurt Thomascursus. Meest opvallende raad van Thomas was altijd : ‘zeg niet tegen een student of een koorlid: je moet het zò doen, maar: ik zou het zo doen'. Hij keek niet op zijn leerlingen neer, maar kwam naast je staan en gaf het goede inspirerende voorbeeld.
Vanaf 1968 gaan gezondheidsproblemen steeds meer een rol spelen, maar hij zegt voorlopig nog geen van zijn verplichtingen af. In 1969 wordt zijn gezondheid dan toch te zwak en neemt Helmut Rilling zijn ‘Frankfurter Kantorei' over en wordt Helmut Gönnenwein dirigent van de ‘Kölner Bachverein'. Begin april 1973 overlijdt Kurt Thomas aan een hartstilstand.

Vocale kerkmuziek

Kurt Thomas schreef behalve vocale muziek ook veel instrumentale werken, zoals sonates voor viool/fluit en piano, trio's, strijkkwartetten, Serenade voor kamerorkest, orgelwerken, een opera (Silvano), etc.
Naast de eerder genoemde groots opgezette vocale werken heeft Kurt Thomas ook veel eenvoudige functionele gebruiksmuziek gecomponeerd. Fraaie vocale lijnen die in de polyfonie van de canon optimaal tot zijn recht komen vinden wij bijvoorbeeld in het Kyrie van zijn ‘Kleine Messe in Kanonform' uit 1929 (opus 14a). In tegenstelling met de eveneens in canonvorm opgebouwde ‘Kleine Messe' van Ernst Pepping uit 1928 ziet Thomas volledig af van chromatiek. Het is een constante stroom van vloeiende mildheid, die in niets lijkt op de muziek van de stormachtige vernieuwer Kurt Thomas toen hij zijn ‘Messe in a moll' in 1924 componeerde.

Ook zijn ‘Sechs kleine Choralmotetten' (opus 14b) uit hetzelfde jaar zijn zeer behoudend van stijl, maar zijn des te meer functioneel. Hij bewerkte ‘Aus tiefer Not' (liedboek 19), ‘Ein feste Burg ist unser Gott' (lied 401), ‘Gelobet seist du Jesus Christ' (lied 142), Verleih uns Frieden (lied 286), ‘Herr, wie du willst' en ‘Ach Gott, vom Himmel sieh darein'.
Meer uitdagend voor de gevorderde koorzanger zijn de 20 motetten uit de ‘Kleine Geistliche Chormusik' (opus 25) uit de Berlijnse jaren 1934-1936. In enkele motetten voegt Thomas koralen toe, waarbij de gemeente kan meezingen, b.v. ‘Erhalt uns Herr bei deinem Wort', ‘Ist Gott für uns so trete' en ‘Wir wollen singn ein Lobgesang'. Zijn gewetensvolle tekstbehandeling werd rechtstreeks geïnspireerd door Heinrich Schütz. Veel indruk maakt altijd zijn motet ‘Gott wird abwischen alle Tränen', dat o.a. op de komende werkweek gezongen zal worden. In donkere klanken schildert Thomas het ‘afwissen van de tranen', waarbij hij de ‘tranen' met fraaie melismes uittekent; opvallend is dat hij (à la Schütz!) de tranen niet direct naar beneden laat druppelen, maar eerst nog een licht stijgende lijn inzet om a.h.w. aan te geven dat de mens in zijn verdriet ook wel degelijk voorzichtig omhoog zal kijken. Bij ‘.... von ihren Augen' daalt - volgens de wet van de zwaartekracht - het melisme wel degelijk enkele noten, maar niet zonder een weer licht stijgende afsluiting. Heel subtiel verplaatst Kurt Thomas zich in de mens met zijn verdriet. De spanning wordt daarna sterk opgevoerd bij ‘und der Tod wird nicht mehr sein' totdat bij ‘noch Leid, noch Geschrei, noch Schmerz wird mehr sein' de 4-kwartsmaat plotseling overgaat in een dansende syncoperende 3-kwartsmaat. Nog even doet Thomas de adem inhouden bij het verstilde ‘denn das erste ist vergangen' (vierkwartsmaat), totdat bij ‘Siehe, es ist alles neu worden' niet alleen de maatsoort definitief nieuw wordt, maar ook de toonsoort, ritmiek, harmoniek en dynamiek. Zoals Schütz de twee- en vierdelige maatsoorten (tactus imperfectus) altijd gebruikt voor het aardse en de driedelige maatsoorten voor het hemelse (tactus perfectus), zo trekt Thomas ons hier met zijn letterlijk meeslepende driekwartsmaat omhoog naar het bovenaardse. De hemiolen (een tweedeligheid in 2 driekwartsmaten) lijken ons in het laatste systeem weer met beide benen op de grond te zetten, maar dan breekt in de laatste 3 maten de stralende driedeligheid toch echt definitief door.

Het zou het bestek van dit artikel verre te buiten gaan om hier alle motetten van Kurt Thomas te analyseren. Stuk voor stuk hebben ze een enorme zeggingskracht en maken ze op uitvoeders en luisteraars iedere keer zeer veel indruk. Een opvallend detail karakteriseert Kurt Thomas wellicht nog veel meer dan uitvoerige analyses. Want meer dan een klein detail is het eigenlijk niet als wij zien dat hij ongekend vaak een muzikale bijzin of zelfs een muzikale hoofdzin eindigt met een sextakkoord van een kleine drieklank (b.v. een c in de baspartij en daarboven en e een a), waarvan de grondtoon dus niet in de bas ligt en het akkoord daardoor een onafgesloten karakter heeft. Dit zien we bijvoorbeeld in het motet ‘Erhalt uns Herr bei deinem Wort' waar Thomas tussen de strofen 1 en 2 van dit lied de tekst plaatst: ‘Denn es ist eures Vaters Wohlgefallen, euch das Reich zu geben'. Op het ‘.... zu geben' horen wij de mildheid van het sextakkoord van een kleine drieklank. Een stil vertrouwen spreekt er uit, de eenvoud van de ‘kleine Herde', die niet hoeft te vrezen.

So-wie-so gebruikt Thomas in zijn koormuziek weinig chromatiek,maar vooral in dit sextakkoord is de chromatiek heel ver te zoeken. Heeft de basnoot in een sextakkoord van een grote drieklank de neiging om een halve toon omhoog te gaan (zoals b.v. heel duidelijk hoorbaar is in de recitatieven van J.S. Bach), de basnoot van een sextakkoord van een kleine drieklank heeft die neiging in het geheel niet. Àls de basnoot al omhoog zou willen gaan, zou dat niet anders kunnen dan met een hele noot, maar de beste oplossing is inderdaad om het moment van stilstand, van rust te laten voortduren. Het ademt een stille tevredenheid, een warme mildheid die zonder opdringerig te worden door iedereen als zodanig wordt ervaren.
Vanuit deze invalshoek is het duidelijk dat Kurt Thomas zich in het geheel niet aangesproken voelde door de hypermoderne muziek van zijn dagen. Het noemde dit ‘Musikhascherei', loos geschreeuw en veroordeelde de experimentele muziek hartgrondig. Neithard Bethke vat in zijn lijvige studie over Kurt Thomas diens instelling bondig samen: ‘Kurt Thomas kan ons als blijvend voorbeeld dienen, hij trad ons immer als een warme persoonlijkheid tegemoet. Hij was altijd volkomen eerlijk tegenover zichzelf, zijn werk en zijn omgeving. Hij bezat een grote gevoeligheid en combineerde een diepe ernst met een hartverfrissende humor. Hij was niet een persoonlijkheid die zijn publiek wilde shockeren, maar wist dat zijn muziek voldoende kwaliteit bezat om de tekst tot leven te laten komen. Zijn integriteit was hoorbaar in zijn muziek en hij was ervan overtuigd dat binnen enkele decennia componisten zouden opstaan die weer meer toegankelijke muziek zouden schrijven'.
Anno 2004 lijkt het erop dat hij wat dit betreft ondertussen zijn gelijk heeft gehaald. Mede daardoor staat zijn muziek en de muziek van zijn geestverwante tijdgenoten in onze tijd gelukkig weer meer in de belangstelling. Van harte aanbevolen!

Geraadpleegde literatuur:

  • Kurt Thomas, Chorleiter und neue Chormusik, in: Musik und Kirche, 1937, blz 193
  • Marghérite Falk, Kurt Thomas in Nederland, in Mens en Melodie, 20ste jaargang, nr 3 (maart 1965), blz 75
  • Otto Brodde, Geburtstagbrief an Prof. Kurt Thomas, in: Musik und Kirche, 1969, blz 34
  • Walter Blankenburg, Zum Gedenken an Kurt Thomas, in: Musik und Kirche, 1973, blz 160
  • Wouter Paap, In memoriam Professor Kurt Thomas, in: Mens en Melodie, 29ste jaargang, nr 6 (juni 1973), blz 185
  • Neithard Bethke, Kurt Thomas, Studien zu Leben und Werk, Merseburger, 1989
  • Neithard Bethke, Kurt Thomas, in: Musik und Kirche, 1994, blz 368