Kerkmuziek - Musica sacra
Categorie: Relata refero
Publicatie in: De Eerste Dag XIII
Datum: november 1989
Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om precies aan te geven hoe en wanneer het gebeurt dat kerkmuziek echt tot leven komt, echt tot spreken komt. Aan een aantal basisvoorwaarden moet natuurlijk altijd voldaan zijn, maar het zijn die plotselinge, doorslaggevende factoren die onmiskenbaar laten zien dat de kerkmuziek zich werkelijk ontplooit, haar taak volbrengt en tot 'musica sacra' wordt. Het zijn die momenten die de kerkmuziek haar bestaansrecht geven, meer nog: haar bestaansplicht (!) en interessant is het om dan toch om te proberen na te gaan hoe die momenten ontstaan, hoe die factoren zich aandienen. Ondertussen moet bedacht worden dat dit artikel midden in de zomer van 1989 geschreven werd, direct na de 39e Lutherse Werkweek voor Kerkmuziek. Het is in dit kader niet zozeer de bedoeling een verslag te geven van deze werkweek, maar meer om kerkmuzikale theorieën te toetsen aan de levende praktijk, om, zo te zeggen, nog met één been staande in de inspirerende realiteit van deze werkweek, te onderzoeken waar de diepste geheimen liggen van het werkelijk volledig tot leven komen van kerkmuziek.
Het toeval wil dat het onderwerp van dit artikel reeds ver voor deze 39e werkweek voor kerkmuziek was gekozen, maar dat in deze werkweek de levende liturgische en kerkmuzikale praktijk van 'alle dag' als vanzelf een bevestiging gaven van op zichzelf droge en nuchtere theorieën. Het bij elkaar zetten van deze theorieën en het toetsen daarvan aan de realiteit zal zo het onderwerp zijn van dit artikel.
Die werte Magd
Dr. Willem Mudde, die 32 jaar lang de muzikale leiding van de Lutherse Werkweken voor Kerkmuziek heeft gehad, schrijft: 'Zodra de hindernissen van de technische moeilijkheden genomen zijn, begint zich aan de deelnemers steeds iets te voltrekken. Dan groeit er een gevoel van saamhorigheid, dat heus niet alleen op de dagelijkse omgang met elkaar berust, maar veeleer gebaseerd is op een gemeenschappelijke ervaring. En die ervaring is weer niets anders dan dat men in die evangelische kerkmuziek iets ontdekt en ontmoet waarnaar de mens zoekt en te allen tijde zoekende is geweest. Niet zomaar een gevoel van vreugde of van rust, maar een gevoel van troost en zekerheid, de zekerheid van een houvast. Om het maar kort en bondig zo te formuleren: wie een week lang zo intens met de goede evangelische kerkmuziek bezig is, haar werking ondergaat, ontdekt haar boodschap, haar plaats van herkomst, komt tot de bron van haar inspiratie, de kerk. Niet de kerk zoals we die kennen in haar alledaagse vorm, haar praktische reilen en zeilen, in haar even noodzakelijke als riskante spreken over actuele vragen van wereld en maatschappij, maar de kerk in haar boven het alledaagse gebeuren verheven gedaante. De kerk in het eschatologische perspectief waarin Luther haar zag, toen hij zijn thans moeilijk te verstane, maar toch prachtige lied 'van de heilige christelijke kerk', getiteld 'Sie ist mir lieb die werte Magd' dichtte.
Inderdaad lijkt het of tijdens deze dagen bij de diepste bronnen gestaan wordt, of de inspiratie die ervaren wordt niet intenser zijn kan, maar het lijkt ook of het zich opstellen als een 'werte Magd' een onontkoombare voorwaarde is voor het ontvangen van deze inspiratie. Pas in het zich volledig geven wordt echt ontvangen. Prof. dr. J.P.Boendermaker schrijft in een bespreking van het lied 'Sie ist mir lieb die werte Magd', dat Luther bewust een dubbelslag in dit lied heeft willen verwerken en met 'die werte Magd' zowel Maria als de Kerk bedoelde: 'Maria is de eerste die geloofde in wat geschieden zou, die zich er in voegde en zei' Mij geschiede naar Uw Woord. En dat is ook de enige bestaansgrond van de kerk'.
Naast alle andere factoren, zoals de gezelligheid, de saamhorigheid en de gemeenschappelijke interesse voor de kerkmuziek is het in deze dagen duidelijk dat inderdaad alleen een echt openstaan voor het Woord een direct positieve uitwerking kan hebben. Dit is de kracht die inspirerend doorwerkt in alles wat in de werkweek gebeurt en natuurlijk zal met deze instelling ook de kerkmuziek zelf haar diepste geheimen prijs kunnen geven. Het is deze houding van ontvankelijkheid die bijvoorbeeld in het Responsorium van de dagelijkse completen zo fraai tot uitdrukking komt: 'In uwe handen, Here God, beveel ik mijne geest'. Jezus bidt deze tekst op het negende uur, ten tijde van het avondoffer en sterft zo met het getijdengebed op de lippen en eveneens van Luther is bekend dat hij op zijn sterfbed in het Latijn het Responsorium uit de completen heeft gebeden. Het vieren van de completen en de metten is wellicht zo de basis van deze week, het ritme van deze getijden alleen al geeft aan de dagen een structuur en een kader, waar binnen alles in volledige orde en rust kan geschieden. Eens te meer wordt begrepen hoe het mogelijk is dat eeuwenlang in zovele tradities en op zovele plaatsen geestelijken dag in, dag uit het in de kloosters hebben volgehouden de getijden te vieren. Dagelijks op de vaste uren hun psalmen zingend en hun gebeden opzeggend. De enorme kracht die in deze getijden verscholen ligt heeft tot op vandaag niets aan intensiteit verloren. Deze kracht is het dan ook die in zo'n werkweek voelbaar is en onvermoeibaar doet verder gaan met het instuderen en uitvoeren van de kerkmuziek.
In dit alles wordt dan ook waar wat Ds A.M.A. Hellendoorn schreef in Woord en Dienst: 'Een goede liturgie verbindt je met de kerk van alle tijden en plaatsen en bewaart je voor al te subjectieve godsdienstige belevingen en uitingen. Goede liturgie is viering van de diepste werkelijkheid - die van God.' Niet alleen Gods kracht wordt voelbaar, ook de realiteit van het gekomen en komende Rijk. Vooral de objectiviteit van de liturgische teksten maakt dat we niet onpersoonlijk, maar boven-persoonlijk aangesproken worden.
Als deel van de gemeenschap gaat het in het lofzingen niet langer om ons zelf, maar om God. In de metten komt dat in het 'Benedicamus' tot uitdrukking: 'Offert uw lof aan de Heer - God zij eeuwig dank'. Dit geven van eer, dit offeren van lof wordt gesteld in het licht van de offergave. Het kost echt wat! Het kost tijd, geld, moeite, energie, een stuk van jezelf en ook hier moet het een gaaf offer zijn. Niet het offeren van iets dat toch al aan waarde heeft ingeboet, maar het offeren van iets volmaakts, iets waardevols. Dat is echt geven en dan zal ook muzikaal tot het uiterste gegaan moeten worden om het allerbeste te bereiken wat in de gegeven situatie bereikt kan worden!
Paul Gerhardt dicht in dit verband in Gezang 377:3 (Liedboek)
Laat ons de Here danken en eren;
wat wij ontvingen aan zegeningen,
't worde Hem alles ten offer gewijd.
Maar beter gave dan huis en dan have
is Hem te minnen met harten en zinnen,-
daar is geen offer, dat meer Hem verblijdt.
Ad den Besten bericht hierover in het Compendium : 'De titel 'Morgensegen', die Paul Gerhardt boven zijn lied schreef, geeft enige aanleiding tot misverstand. Men zou als titel eerder het woord 'Morgenopfer' verwachten, zoals dit in de heel centrale derde strofe duidelijk ter sprake komt. De derde strofe spreekt van het offer, dat wil zeggen van de persoonlijke toewijding van de mens aan de Heer, en pas in strofe vier is sprake van wat het hoofdthema van iedere 'Morgensegen' en (of) 'Abendsegen' in de oude trant is: de goddelijke bewaring. In de rest van het lied wordt rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de nieuwe dag zich als nacht aan ons zal voordoen. Toch zijn ze een en al vertrouwende overgave aan de wil van God'.
Niet dus een afstandelijk, gereserveerd bezig zijn, niet iets achterhouden, niet een verschuilen, maar een echt volledig overgeven en vertrouwen, zoals de gelijkenis van de verontschuldigingen uit Lucas 14,15-24 gezien kan worden als een voorbeeld van hoe niet volledig vertrouwd wordt op God, hoe het niet alleen van Hem wordt verwacht. Het is juist in het onbekommerd overgeven dat het moment aanbreekt dat plotseling alleen nog maar ontvangen wordt en dat geïnspireerd verder kan worden gegaan!
Psalmodie, kerklied, meerstemmige kerkmuziek
Naast de viering van de getijden zijn het de drie verschillende kerkmuzikale vormen die de Werkweek dragen en inspireren. De psalmodie vooral in de completen, het kerklied vooral in de metten en de hoofddienst (aan het begin van de week) en de meerstemmige kerkmuziek in de hoofddienst en tijdens de twee kerkmuziekavonden aan het eind van de week. Hoe belangrijk de eerste en de derde vormen ook zijn, duidelijk werd in de afgelopen Werkweek opnieuw dat de centrale plaats in de kerkmuziek toekomt aan het kerklied en haar bewerkingen en zettingen.
Allereerst is het kerklied een volkslied, dat door een ieder in de gemeente op de lippen kan worden genomen in een taal die ook voor iedereen begrijpelijk is, in de tweede plaats bleek het kerklied in alle vier kerkmuzikale vormen inpasbaar: in de hoofddienst, metten, completen en kerkmuziekavond en zelfs als tafellied bleek het kerklied de sterkste papieren te hebben! De eenvoud van het kerklied kan niet hoog genoeg geacht worden, alle nieuwe vormen ten spijt! Maar ook in de meerstemmige polyfone kerkmuziek speelt het kerklied vaak een beslissende rol. Zonder zich ervan bewust te zijn geweest heeft de muzikale leiding voor de twee afsluitende kerkmuziekavonden vier composities uitgezocht die uitgegaan zijn van kerkliederen, en een snelle blik op programma's van voorgaande jaren leert ons niet anders! Het kerklied als brug tussen de polyfone kerkmuziek en de gemeente. De gemeente herkent zich hiermee in deze muziek en blijft zich zo aangesproken voelen. Opvallend is verder dat ook onbewust dit jaar romantische composities zijn uitgekozen die ieder gebaseerd zijn op een zestiende eeuws kerklied: 'Es ist das Heil uns kommen her' van Johannes Brahms en 'Die Nacht ist kommen' van Max Reger. Bewust van het feit dat in de romantische periode van de negentiende eeuw de kerkmuziek meer religieus dan liturgisch was ingesteld, zijn we vaak aan deze periode voorbijgegaan. In die jaren dat romantische kerkmuziek op het programma stond bleek iedere keer weer dat de pure, liturgische zeggingskracht van muziek van bijvoorbeeld Schütz, Schein, Pepping en Distler toch onmiskenbaar groter was dan die van de werken van bijvoorbeeld Mendelssohn, Brahms en Reger, hoe goed deze muziek ook werd uitgevoerd. Opmerkelijk is overigens dat in een Werkweek met zo'n grote liturgische gerichtheid en zo'n grote onderstroom van positieve inspiratie de romantische expressiviteit zich niet opdringt, maar aanpast aan het geheel en nergens ontaardt in sentimentaliteit of ongeremde emotionaliteit, hoe partituurgetrouw de dynamische tekens ook worden aangehouden.
Het 'Nachtlied' van Max Reger op tekst van Petrus Herbert (1566) bijvoorbeeld weet dan toch wel op eerlijke en overtuigende wijze de tekst tot leven te brengen. Fraai wordt verklankt de tekst: 'Laß uns einschlafen mit guten Gedanken, fröhlich aufwachen und von dir nicht wanken'; Bij 'fröhlich aufwachen' plaatst Reger plotseling de zesde trap van de toonladder e klein in plaats van de normale, verwachte eerste trap, zo het 'wakker worden' als iets verrassends, iets nieuws aanduidend!
In Zingend geloven II is een vertaling van dit lied opgenomen (gezang 230) en heel opvallend in dit verband is wel dat Ad den Besten de derde strofe van dit lied (bij Reger het slot) als het ware toegesneden heeft op het Responsorium van de completen. Het derde couplet bij Herbert luidt:
Laß uns einschlafen mit guten Gedanken,
fröhlich aufwachen und von dir nicht wanken.
Laß uns mit Züchten unser Tun und Dichten
zu deim Preis richten.
Duidelijk herkenbaar is dan Psalm 31,6 in de vertaling van Ad den Besten:
Geef dat geen zorgen ons onrustig maken
en doe ons morgen in uw licht ontwaken,
om weer ons leven in uw hand te geven,
ons werk, ons streven.
Zowel 's avonds als 's morgens, aan het eind van de dag,
zowel als aan het begin deze houding, deze instelling!
Het kerklied dus als centrum van de polyfone kerkmuziek. Het houdt muzikaal ontwikkelden en muzikaal onontwikkelden bij elkaar en het is juist deze eenheid die kracht geeft aan de gemeenschap. Het gaat er nu niet om het gehele programma van zo'n Werkweek te bespreken, de bedoeling is, zoals gezegd, om na te gaan hoe kerkmuziek kan worden tot 'musica sacra', hoe dode noten op een notenbalk en dode letters daaronder omgevormd worden tot een levende werkelijkheid.
Zo komen we dan bij de tweede kerkmuzikale vorm, de psalm- en oratiotoon, gebruikt bij het reciteren van de psalm- en liturgische teksten in de getijden en in de hoofddienst. Vele vormen van onberijmd psalmzingen dienen zich de laatste jaren aan en inderdaad is de onberijmde vorm vaak sterker dan de berijmde. Jammer is altijd dat de psalmen in het Lutherse Cantionale (1980) zelden volledig zijn afgedrukt, zodat toch nog een selectie wordt gemaakt. In ieder geval wordt zo een vorm aangeboden waarbij de psalm onberijmd kan worden gezongen op een eenvoudige psalmtoon, alle aandacht daarbij gericht op de tekst.
De derde hoofdgroep in de kerkmuziek is tenslotte de meerstemmige polyfone, meer kunstzinnige kerkmuziek. De muziek die zich vrij ontplooien kan, niet bij voorbaat gebonden aan bepaalde muzikale vormen. Het zijn de grote motetten en cantates van Johann Sebastian Bach, muziek van Mendelssohn, Brahms en Reger en de grote evangelie-, epistel-, psalm- en introitus-motetten uit deze eeuw, tot de meest actuele kerkmuziek van Daan Manneke en Arvo Pärt. De muziek uit deze derde grote groep begeeft zich snel op de rand van de liturgie; door haar lengte en door haar soms al te overdadige uitdrukkingskracht zal ze wellicht geen pas kunnen houden met de verdere invulling van de liturgie. Dat neemt niet weg dat deze muziek bijzonder positief kan uitwerken en alleen al de kerkmusici kan inspireren in het geheel van hun werkzaamheden. Deze muziek is het dan ook die de meeste deelnemers aan de Werkweek aan de ene kant op hun tenen doet lopen, maar aan de andere kant blijkt iedere keer ook weer dat de geïnvesteerde moeite en energie niet tevergeefs zijn geweest! De tijd en de moeite die er in gestoken zijn verdient zich zeker telkens weer meer dan volkomen terug!
Ritme
Zoals hierboven reeds werd gezegd dragen de metten en de completen de Werkweek voor een zeer belangrijk deel en is het de kracht en inspiratie die in deze getijden opgedaan wordt, die verrassend positief doorwerkt in het studeren en uitvoeren van de kerkmuziek.
Maar niet alleen de liturgie van de metten en de completen geven houvast aan de dagen, het is evenzeer de strakke regelmaat waarmee de andere onderdelen van de Werkweek plaatsvinden. Iedere dag heeft dezelfde vaste tijden voor bijvoorbeeld metten, ontbijt, ochtendgymnastiek, stemvorming, repetities, middagmaaltijd enz. en het is deze regelmaat, dat ritme dat als een ruggengraat door deze week loopt. De oude regel 'Serva ordinem, et ordo te servabit' (Bewaar de orde en de orde zal u bewaren, Tertulianus) kan misschien als een soort bijgeloof beschouwd worden, een geloof in het strakke schema in plaats van een geloof in de dragende kracht van de liturgie en uiteindelijk het geloof in de levende Heer. Echter, dit bewust onderkennend en dit strakke schema zien als een dienende factor in het geheel van de week maakt dat dit ongehinderd kan worden aangehouden en ingevuld. Hoe belangrijk een gezond ritme is weet iedere musicus en iedere liturg. Ritme brengt een bepaalde gang, vaart en cadans aan het geheel en zorgt er voor dat met minder energie meer bereikt kan worden.
Maar ook in relatie tot het zingen is ritme belangrijk. Hoe adem en ritme op elkaar betrokken zijn toont het volgende citaat van Aribert Stampa:
Alle bewegingen in de natuur voltrekken zich in een tijdgebonden gang volgens de natuurwetten van onafgebroken afwisseling. Op de zomer volgt de winter, op iedere winter weer een lente. Het is de eeuwige afwisseling van leven, dood en opstanding. Zoals heel de natuur is ook de adem aan deze wet onderworpen. De adem als een geheel van inademing, pauze en uitademing.
In deze natuurwetten openbaart zich wat de Grieken 'ritme' hebben genoemd. In de woordstam ligt het woord 'vloeien' opgesloten; ritme vloeit, zoals ook de tijd voortgaat en onomkeerbaar de toekomst tegemoet gaat. Een teruggaan zou tegen de natuur indruisen. Het ritmisch gebeuren is een natuurwet, het heerst over alle creatuur, over de mens, over zijn adem, zijn stem. Deze natuurwet is de beste hulp om de 'onnatuurlijk' geworden mens via zijn adem en via zijn stem weer terug te brengen naar de 'natuur'. Zo weinig de mens macht heeft over zijn leven, zo weinig vermag hij over de natuur en de natuurwetten. Hieraan zal de mens zich alleen maar ondergeschikt moeten maken. Ieder zondigen tegen de wetten der natuur zal hem er verder van verwijderen en vergroot daarentegen zelfs het 'onnatuurlijke', het 'tegennatuurlijke'. Het gaat niet goed met de mens die de natuur van zich afweert en voor die natuur zelfs een vreemde is geworden. Het zingen is het beste middel voor zijn genezing. Op deze manier kan de mens zijn eigen 'natuurlijke' oorsprong terugvinden en van daaruit klaar zijn voor de veranderingen, die hem wachten.
Het werken aan de stem wordt werken aan de mens en zeker in een zo intensieve week blijkt hoe snel stemstoringen verholpen kunnen worden en hoe de 'Onnatuur' weer teruggebracht kan worden tot 'Natuur' met alle letterlijk heilzame bijwerken van dien. Het zijn juist deze 'bijwerkingen' die vaak de diepte van de compositie kunnen doen doorgronden. Door de grote concentratie en de grotere betrokkenheid op tekst en muziek ontstaat zo een meer directe en intense beleving van het gezongene. Het is het zingen zelf dat alle belemmeringen tot het goed verstaan van tekst en muziek wegneemt en eenmaal op dat punt aangekomen kan inderdaad gesproken worden van 'musica praeludium vitae acterna' (muziek als voorspel van het eeuwige leven).
Natuurlijk wordt buiten deze Werkweken ook vaak genoeg een grote intensiteit bereikt bij het uitvoeren van kerkmuziek, maar alleen al de grote aantrekkingskracht, die deze weken nog steeds blijken te hebben en de ervaring van ondertussen zeer velen laten zien dat in deze, eigenlijk ideale omstandigheden gekomen kan worden tot een wel zeer diep verstaan van de inhoud en betekenis van de kerkmuziek. Los van de dagelijkse beslommeringen wordt de tijd genomen om door te dringen tot de kern en het wezen van de dingen en vanuit die concentratie blijken zich telkens weer nieuwe verrassende wegen te openen.
Duidelijk is dat hiermee niet alles is gezegd. Veel wat in zo'n Werkweek gebeurt moet onbesproken blijven. De voornaamste liturgische en kerkmuzikale zaken zijn hierboven echter wel aan de orde gekomen en daarbij is enigszins gepoogd aan te geven welke de basisvoorwaarden zouden moeten zijn om een ideale kerkmuzikale uitgangspositie te bereiken. Het is tenslotte te hopen dat in veel gemeenten vanuit zo'n uitgangspositie gewerkt kan worden, zodat de kerkmuziek verder uit kan groeien tot een werkelijke 'musica sacra'!
Hans Jansen