Het Credo
Categorie: Relata refero
Publicatie in: De Eerste Dag XIII
Datum: mei 1990
Het is een wonderlijke tegenstrijdigheid die het ontstaan en de geschiedenis van het Credo altijd heeft omgeven, een tegenstrijdigheid die zich natuurlijk vooral openbaart in het gegeven dat rationeel beleden wordt, wat alleen irrationeel geloofd kan worden. Alleen al de hymnische kwaliteit van bijvoorbeeld het Nicenum verraadt, dat ook de kerkvaders ingezien hebben, dat het Credo alleen met een levend geloof opgesteld kan worden, dat het dogma alleen van binnenuit overtuigingskracht kan bezitten en dat de koele letters van deze belijdenisgeschriften alleen tot levende realiteit kunnen worden als deze op verhoogde toon worden aangeheven.
Het verschil tussen het Apostolicum en het Nicenum is groter dan zo op het eerste gezicht lijkt. Is het Nicenum het resultaat van drie concilies, met diepgaande theologische disputen, met politieke en kerkpolitieke twisten, het Apostolicum staat nog dichter bij de levende gemeente, die deze belijdenis in haar doopliturgie gebruikte. Hoewel de tekst van het Apostolicum het resultaat was van het verdedigen van het ware geloof ten opzichte van ketterij en dwaalleren, staat het toch dichter bij de positieve belijdenis, zoals de korte belijdenis van de Kamerling uit Morenland ('Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is') voldoende was om gedoopt te worden. Bij het Apostolicum spreekt zo vooral het geloof van de gemeente, bij het Nicenum wordt meer het geloof van de christelijke kerk beleden en het is dan ook geen toeval dat het Nicenum in het Oosten is ontstaan nadat het christendom daar tot staatsgodsdienst was geworden.
Het niet veel gebruikte Athanasium (333) was te lang en te dogmatisch om op muziek gezet te worden, het Apostolicum en het Nicenum kunnen echter bogen op een boeiende geschiedenis. Het blijft een intrigerend gegeven dat deze twee belijdenissen de enige dogmatische geschriften zijn geweest die op muziek zijn gezet. Zij konden worden van dogma tot doxologie, een levende belijdenis, die de eeuwen door in vele tradities haar plaats heeft gehad. Dat de muziek hierin een beslissende rol heeft gespeeld is iedere keer weer even duidelijk gebleken!
Apostolicum en Nicenum
Hoewel het Apostolicum in de Reformatie in de hoofddienst terecht is gekomen is het vanouds altijd verbonden geweest met het doopritueel. Deze Twaalf artikelen staan voor het eerst vermeld in de Apostolische Overlevering van Hippolytus (225), maar werden rond 150 in Rome al gebruikt als antwoord op de doopvragen bij de toetreding tot de kerk. Het is duidelijk een persoonlijke belijdenis van de gedoopte. Toch is de ik-vorm blijven bestaan, ook toen de tekst van het Apostolicum definitief moest worden vastgesteld in het zoeken naar eenheid van de kerk en de tekst een algemeen belijdend karakter kreeg. Alleen al het samenkomen op zich, het gemeenschappelijk zingen, bidden en vieren van de sacramenten duidt al op een gemeenschappelijke gerichtheid in een gemeenschappelijk geloof. Het is in een situatie dat naar de buiten-'wereld' toe duidelijk gemaakt moest worden wat nu precies geloofd werd en wat niet. Het is dus in de eerste plaats ontstaan als een reactie op de omgeving, maar in de tweede plaats moest daardoor over de eigen identiteit worden nagedacht en moest het levend geloof vertaald worden in nauwkeurige theologische formules. Het geloof werd omgezet in een belijdenis.
M.A. Vrijlandt geeft in zijn Liturgiek een goed overzicht van het ontstaan van de verschillende artikelen. Zo werd tegeover de gnostici (Basilides en Valentinus), die leerden dat de hemelse Verlosser geboren werd uit vele hemelse verbintenissen van ervaringsideeën (emanaties, uitvloeisels van God), om de gevallen mens te verlossen uit zijn gebroken aardse bestaan, het Apostolicum eenvoudig en direct gesteld: 'Ik geloof in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Heer die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria'. Het geheim Gods is daarmee gehandhaafd, maar ook zijn afkomst uit een dochter van Israël. Tegenover docetisten, die leerden dat Jezus een schijnlichaam had, en dus aan het kruis en in het graf schijndood was, zegt het Apostolicum dat Jezus een concreet, historisch, echt mens was: 'die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven'. Tegenover de adoptianisten, die beweerden dat Jezus pas als Zoon van de Vader optreedt als Hij gedoopt (geadopteerd) is, belijdt de kerk, dat Hij Gods Zoon is in zijn ontvangenis en geboorte: 'Ik geloof in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Heer'. Het artikel over de 'nederdaling ter helle' komt in de tekst bij Marcellus van Ancyra (ca. 200) nog niet voor en ook de vermelding van Christus' hemelvaart staat pas in het Apostolicum van Aquileia (tweede helft vierde eeuw).
Eeuwenlang zal de Apostolische Geloofsbelijdenis zo haar functie hebben in de doopliturgie en later, in de Reformatie, haar plaats krijgen in de hoofddienst.
Zoals de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (Nicenum) rijker is van taal en hymnischer van toon, zo is ook haar geschiedenis ingewikkelder en interessanter. Bijna 130 jaar heeft het geduurd voordat de definitieve tekst van het Nicenum kon worden vastgesteld en nog eens 600 jaar later werd het pas in de gehele Westelijke kerk beleden. Het was tenslotte de politiek die in de persoon van koning Rekkared, Karel de Grote en keizer Hendrik II het Credo in de liturgie van de mis een plaats wist te geven.
In 515 werd op wel zeer twijfelachtige wijze het Nicenum ingevoerd in Constantinopel. J.M. Gerritsen schreef hierover in Kerk en Eredienst (1957): 'In het begin van de zesde eeuw werd als opvolger van de rechtzinnige Makedonios de monophysitische Timotheos patriarch van Constantinopel. Bij zijn onderwijs had Makedonios voortdurend gebruik gemaakt van het Chalcedonische symbool en daarmee de monophysieten mateloos geërgerd. Als tegenzet bedacht nu Timotheos, om het Nicenum, dat men rustig monophysitisch kon opvatten, in de liturgie een plaats te geven. Wat om een weinig edele reden door een patriarch van niet onverdachte rechtzinnigheid werd ingevoerd omstreeks het jaar 515, kreeg spoedig een algemene verbreiding door het hele Oosten. In 568 werd het gebruik door een decreet van keizer Justinianus algemeen verplicht gesteld'.
In Spanje werd het ingevoerd door koning Rekkared van de West-Gothen, die op het Concilie van Toledo (589) zijn volk hiermee hoopte te verlossen van het ketterse Arianisme.
Ook de invoering van het Credo door Karel de Grote op de Synode van Aken (798) was een reactie op ketterijen, in dit geval op die der adoptionisten. Tot het jaar 1014 bleef Rome zich tegen de invoering van het Credo in de liturgie verweren. Pas op aandringen van Hendrik II, die in Rome tot keizer gekroond zou worden, ging paus Benedictus VIII accoord met de plaats van het Credo in de mis. Het verslag van Berno van Reichenau (ca. 1060) geeft een goede indruk van de toenmalige houding van Rome: 'De Romeinen hadden het Credo nooit gezongen tot op onze tijd onder keizer Hendrik heiliger nagedachtenis. Toen deze hen, in mijn tegenwoordigheid, vroeg, waarom zij zo handelden, heb ik hen ten antwoord gegeven: het is, omdat de kerk van Rome nooit door dwaling is bevlekt. Want zij is onwankelbaar gegrond op de rots van het katholieke geloof, volgens de leer van Petrus. Dit veelvuldig zingen van het symbolum is slechts noodzakelijk voor hen, die konden worden aangetast door ketterij. - Onze heer de keizer evenwel oefende druk uit en slaagde erin, om, in overeenstemming met allen die er bij waren, paus Benedictus over te halen om dit symbolum in de hoogmis te laten zingen'.
Vanaf dit moment is het Credo niet meer weg te denken uit de liturgieën van de kerk. In het officie had het met het Pater Noster en het Ave Maria een vaste plaats in de eerste en de laatste getijdendienst van de dag en op alle bijzondere kerkelijke feestdagen klonk het in de mis. Van de vele gregoriaanse credo's (Nicenum) zijn er in het Graduale Romanum zes overgeleverd.
Reformatie
Met de Reformatie komen we in een periode dat het Credo op nog weer een andere wijze wordt gebruikt. Niet als een persoonlijke belijdenis bij de doop, niet een noodzakelijke afbakening van wat de kerk naar buiten toe geloofde en beleed, maar als een 'formulier' in de eredienst, dat, zoals Willem Mudde eens raak omschreef, 'telkens werd voorgedragen en aangehoord als gold het de statuten van de kerk, een soort kerkelijk handvest'. Inderdaad heeft het Credo op deze wijze niet veel goeds toe te voegen aan de liturgie. Het dient meer de vorming van een kerkelijke gemeenschap dan dat het uiting geeft aan gemeenschappelijk lofprijzend belijden.
In de Nederlandse Reformatie werden de 12 Artikelen des Geloofs sinds de nationale Synode van Dordrecht (1619) samen met de 150 psalmen, enkele cantica, de Tien Geboden, het 'Vater onse' officieel toegestaan. Achter de psalmbundel van Datheen (1566) treffen we twee verschillende belijdenissen aan. Het symbolum Apostolorum, waarvan de melodie later in de bundel 1938 bij gezang F terecht kwam en 'De artikelen des christelijken geloofs' (Jan Utenhove), die de melodie van 'Wir glauben all' an einen Gott' (gezang 331), had in de Nederlandse calvinistische kerken helaas geen kans van slagen.
De twee melodieën bij de Apostolische Geloofsbelijdenis die in Nederland wel verbreiding vonden, zijn die van Chr. Van Westering en de bewerking van Jan Pasveer van de Credo-melodie van Straatsburg (1525).
De melodie van Chr. van Westering gaat terug op het gregoriaanse Credo III, maar de gregoriaanse melodie van het Nicenum laat zich helaas maar moeilijk omvormen tot gebruik van het Apostolicum. De langere muzikale spanningsbogen van het Nicenum kunnen zich niet ontwikkelen en direct al aan het begin openbaart zich dat bij het dogmatische verschil tussen de beide Credo's. Was in het Apostolicum sprake van 'Credo in Deum Patrem omnipotentem', het Nicenum luidt: 'Credu in unum Deum Patrem omnipotentem'. Zo wordt de gregoriaanse melodie regelmatig ingekort en ontstaat een wanverhouding tussen tekst en muziek. Bijzonder opmerkelijk voor het Gregoriaans is de octaafruimte binnen zes noten bij de tekst 'et ascendit in caelum'. Jammer dat in de bewerking van Van Westering ook dit niet is terug te vinden.
Meer verantwoord gaat dan Jan Pasveer te werk als hij de oude melodie uit Straatsburg bewerkt. Deze op het (Franse) Apostolicum geschreven melodie laat zich in de vertaling goed voegen. Fraai plaatst Pasveer enige melismen bij 'des almachtigen Vaders', waar in het Franse orgineel deze tekst syllabisch verklankt is.
Het gregoriaanse Credo I vinden we terug in het Dienstboek in ontwerp (1955) op pagina 390. Ook deze soepele gregoriaanse melodie heeft geen wortel kunnen schieten in de calvinistische kerk. Vanzelfsprekend vraagt deze gregoriaanse manier van zingen een geheel andere instelling dan gebruikelijk is bij het zingen van het Geneefse psalter. Het is tenslotte de Lutherse Kerk, die zich in zoveel opzichten plaatst tussen de calvinistische Reformatorische en de oude kerk, en in haar traditie wel een Credo op een oude gregoriaanse melodie levend heeft weten te houden. Luther had in de Formula Missae (1523) nog het Latijnse Credo gehandhaafd, maar reeds in 1524 verschijnt Luther's vrije berijming van het Nicenum, 'Wir glauben all an einen Gott'. Opvallend is dat Luther hiervoor de gregoriaanse melodie (1417) gebruikt heeft die bij het Apostolicum hoorde (een omgekeerde situatie dus als bij Chr. van Westering!). Opvallend is verder dat Luther het syllabische begin van het Latijnse Credo omgevormd heeft tot het melismatische begin van het 'Wir' van de gemeente; het is niet langer een persoonlijk Credo bij de doop, maar een gemeenschappelijk belijden van het (hernieuwde) geloof.
Bijzonder talrijk zijn de koor- en orgelbewerkingen van dit lied. Uit de dikke stapel met bewerkingen bespreken we één wel zeer opvallende. De in 1934 geboren Wolfgang Hufschmidt (Essen) combineert in zijn 'Messe für Sopran, Tenor und vierstimmigen Chor' in het Credo het Nicenum, het Apostolicum en Wir glauben all. Ook in de andere misdelen staan Duitse en Latijnse teksten tegenover elkaar, maar vooral in het Credo met zijn drie verschillende accenten ontstaat een wel zeer complex en boeiend geheel. De sopraan- en tenor-solist zingen de Latijnse tekst van het Nicenum, de sopranen, alten en tenoren van het koor zingen de Duitse vertaling van het Apostolicum en de bassen van het koor zingen 15 maal met een ostinato-figuur de aanhef van Wir glauben all. Drie maal 'Wir glauben all an einen Gott' en daarna twaalf maal 'Wir glauben auch an Jesus Christ' waarna een 20 maten lang orgelpunt begint op 'Christ', waarboven de alten nog vier maal 'Wir glauben an den Heilgen Geist' zingen. Het 20 maten durende orgelpunt op 'Christ' symboliseert zo aan de ene kant het fundament van het geloof, van de kerk, aan de andere kant laat Hufschmidt zo de Geest van boven komen, vanuit de hogere stemmen.
Fraai weet Hufschmidt door versnellingen en verbredingen de tekst van het Apostolicum en het Nicenum zoveel mogelijk parallel te laten lopen. Deze werkwijze bereikt haar hoogtepunt bij 'et resurrexit', gekoppeld aan 'am dritten Tag wieder auferstanden von den Toten'. Vanuit het laagste punt van de compositie bij 'et sepultus est' en 'gestorben und begraben', breekt de koorklank los en bereikt binnen vier maten het hoogtepunt op a''.
Natuurlijk stijgen bij alle composities de stemmen bij 'resurrexit'; in iedere compositie is dit een vanzelfsprekend hoogtepunt, maar door de combinatie van de Duitse tekst met de Latijnse tekst en het Apostolicum met het Nicenum, krijgt deze passage meer dan elders naast evangelische ook universele kracht. Boven het meer persoonlijke van het Duitse Apostolicum uit stijgt plotseling onweerstaanbaar de objectiviteit van het waar gebeurde. Dit is het centrum van het Credo van de kerk, dit is meer dan ooit kerkmuziek!
In het vervolg valt verder nog op de vele onrustige triool-overbindingen en kwartenbewegingen op 'mortuos' bij 'judicare vivos et mortuos', terwijl bij 'zu richten die Lebendigen und die Toten' de verklanking van 'Lebenden' in 'breit ausgesungene' kwartnoten plaatsvindt. De 'doden' onrustig en nerveus, de 'levenden' in 'geloof' wachtend op de Heer.
Credo en geloof
Hoe sterk de tekst van het Apostolicum en het Nicenum ook is en hoe overtuigend de teksten van de verschillende belijdenissen vooral door de muziek tot leven komen, het blijft een geloven in formuleringen, een geloof in dogma's. Geloven betekent vanzelfsprekend meer dan het alleen maar aannemen van fraai geformuleerde dogmatische formules. Het is vooral het kerklied dat het 'geloof' en 'geloven' op een minder star objectieve wijze benadert en het is goed ook deze kant van het 'ik geloof' te bekijken.
Het is overigens heel verrassend om te zien dat het woord 'geloof' in het Oude Testament slechts eenmaal voorkomt en in het Nieuwe Testament liefst 180 maal. Dit is niet de plaats hiervoor een verklaring uit te werken, maar bijzonder is wel dat uitgerekend die ene tekst uit Habakuk 2,4 (de rechtvaardige zal door zijn geloof leven) voor Luther in Romeinen 1,17 de beslissende doorbraak werd tot het verstaan van het evangelie.
Het geloof van de concilies is toch altijd meer afstandelijk geweest, meer gericht op de omgeving, meer om de eenheid van de kerk te bewaren. Het was Dr. W.J.J. Kooiman die de bekende uitspraak deed: 'Een kerk zonder ketters is geen kerk' en op dezelfde lijn zit de uitspraak dat, als men het geloof van de kerk wil onderzoeken men bij de dogma's te rade moet gaan, en als men het geloof van de gemeente wil onderzoeken, men bij het kerklied moet zijn. Hier staan we voor het oude gegeven, dat er immer een zekere spanning heeft bestaan tussen de levende gemeente van de Heer en de kerk die zich tot instituut heeft ontwikkeld. Maar zoals zo vaak kunnen beiden niet zonder elkaar en zal de kerk zich moeten blijven voeden met het levende geloof van de enkeling en zal de enkeling zich opgenomen moeten weten in de kerk die van alle tijden en van alle plaatsen is. Dat het Credo hier als een 'oecumenisch symbool' bij uitstek kan functioneren werd duidelijk; dat het echter daar niet bij mag blijven, evenzeer!
Het geloof van de gemeente wordt, zoals gezegd, vooral teruggevonden in het kerklied. Het kerklied, dat op kernachtige, duidelijke wijze uiting geeft aan het geloof van de gemeente en van de enkeling. Hierin worden zeer gecomprimeerd bepaalde heilsfeiten belicht, die juist door het geconcentreerde karakter én door de muziek dieper in het geheugen en de harten van de gelovigen kunnen doordringen dan menig dogmatisch geschrift ooit vermag.
In het kerklied zien we dat het geloof in de loop van de geschiedenis telkens anders werd verwoord. Geloven betekent naast 'belijden' ook 'vertrouwen', 'zien', 'aannemen', 'vermoeden' en zelfs 'twijfelen'. Dat geloven in wezen een actief en positief handelen is, vaak een duidelijk kiezen tegen het kwaad, komt niet in alle liederen even duidelijk naar voren.
In het Liedboek voor de Kerken komt 'geloof' en 'geloven' vele tientallen malen voor. Het meest 'actief' is Barnard in strofe 7 van lied 96:
Uw schild is dat gij God
vurig en vast gelooft,
zodat gij onder schot
het vuur van satan dooft.
Het sluit bijvoorbeeld goed aan bij strofe 4 uit Luther's 'Nun komm der Heiden Heiland':
Uw kribbe blinkt in de nacht
met een ongekende pracht.
Het geloof leeft in dat licht
waarvoor al het duister zwicht.
Daarnaast zijn er vele liederen die het 'geloven' vertalen naar het 'zien', 'aanschouwen', 'uitzicht hebben', bijvoorbeeld lied 454:4, 450:1 en 381:5. Het alleen maar 'zien' en 'aanschouwen' vinden we vooral terug in de liederen van de achtiende en de negentiende eeuw, de tijd waarin liturgie en kerkmuziek in een vervalperiode belandden. Té piëtistisch gekleurde geloofsuitingen kunnen verzwakkend inwerken op de liturgie, op de eenheid van de gemeente. Zij hebben hun functie vooral als lied voor in de huiskamer of op een ziekbed, waar de troostende waarde zeker niet onderschat mag worden. Echter, in de liturgie van de gemeente zal daarvoor minder snel een plaats ingeruimd kunnen worden.
Nieuwe credo's
Veel nieuwe Credo-liederen zijn er de laatste jaren ontstaan. Enkele daarvan willen we de revue laten passeren. Heel sterk is bijvoorbeeld de 'vormsel-liturgie met doopherdenking voor de twaalfjarigen' uit de Vlaamse bundel Zingt Jubilate. Na de woorddienst en de homilie herdenken de twaalfjarigen hun eigen doop. Een uitgebreide liturgie met nieuwe teksten bepalen zo de jonge kinderen bij de betekenis van hun doop.
Genoemd kan ook worden het Halewijn-Credo van Huub Oosterhuis (Gezangen voor de Liturgie, 470) op een melodie van Bernard Huijbers. Op deze tekst heeft Jaap Geraedts later een nieuwe melodie geschreven, die als Credo II in het nieuwe Liturgische Katern van de Evangelische Lutherse Kerk is opgenomen. In Gezangen voor Liturgie hebben verder Floris van der Putt en Joost Reuten nieuwe muziek geschreven bij de tekst van het Apostolicum (GvL 271 en 272). Al langer bekend zijn natuurlijk de toonzettingen van het Nicenum en het boekje Onze hulp. In het hierboven genoemde Liturgische Katern van de Lutherse Kerk zijn tenslotte nog twee credo-liederen opgenomen in de 'liedmis'. Niet helemaal onbesproken is de keus van gezang 94 en gezang 343, maar wie de teksten goed tot zich door laat dringen, ontdekt dat hier toch wel sprake is van een tekst, die dan misschien voorbijgaat aan de oude structuur en de inhoud van de traditionele credo's, maar aan de andere kant een belijdenis bevat, waarin het 'ik geloof' herkend kan worden.
Liturgisch blijft het Credo een ongemakkelijk bestanddeel van de dienst. Prof. Boendermaker spreekt in het boekje Drie maal drie is negen zelfs over een 'blok in de liturgie'. Inderdaad blijft het gegeven dat de samenkomst van de gemeente en alles wat er in de eredienst gebeurt, daden van geloof zijn. Het uitspreken van het Credo heeft vooral functie naar buiten toe en doet soms wel eens geforceerd aan. Het elkaar herinneren aan de heilsfeiten die in ht Credo genoemd worden kan eveneens buiten de traditionele tekst van het Credo om geschieden. Toch heeft het de samenbindende waarde, die in het woord 'symbolum' hoorbaar is. Het geeft eenheid aan de kerk en gaat verbrokkeling en ontbinding tegen. Het legde wel een zware verantwoordelijkeid op de schouders van degenen die deze teksten samenstelden en op degenen die er nu mee om moeten gaan, maar het is tenslotte de muziek die hierbij de ruimte schept om te geloven, zelfs boven de teksten van het Credo uit. Het is de kerkmuziek die het dogma tot doxologie weet te verheffen en zich zo in dienst stelt van de gemeente die zich mede door de kerkmuziek wil laten inspireren tot haar taak in de wereld.