Voorbeschouwing nieuw liedboek

Categorie: Kerklied
Publicatie in: Musica Sacra
Datum: januari 2013

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Terugblik Liedboek voor de Kerken - Voorbeschouwing nieuw liedboek

Op zaterdagmorgen 25 mei a.s. zal in de Grote Kerk in Monnickendam de plechtige presentatie plaatsvinden van de overhandiging van het eerste exemplaar van het nieuwe liedboek, het liedboek dat zal verschijnen onder de naam ‘Liedboek Zingen Bidden in Huis en Kerk'. De gehele binnenstad zal die dag in het teken staan van de verschijning van deze bundel. Op meer dan veertig locaties worden er workshops georganiseerd, er zijn sprekers, er is straattheater, er zijn boekentafels, er wordt natuurlijk veel gezongen, kortom alles wordt in het werk gesteld om het nieuwe gezangboek onder de aandacht te brengen.
Het is een belangrijk en spannend moment in de geschiedenis van de Nederlandse kerkmuziek: zal dit nieuwe Liedboek een vaste plaats veroveren in onze kerk zoals het Liedboek van 1973 dat heeft gedaan met meer dan 2.500.000 exemplaren?
Het is natuurlijk veel te vroeg om iets te schrijven over de inhoud van het gezangboek. Er is een streng embargo ingesteld en inderdaad is er formeel weinig tot niets naar buiten gekomen. De ongeveer zeventig medewerkers werden verdeeld over acht deelwerkgroepen, ieder met hun eigen specialiteit: het nieuwe Nederlandse kerklied, het kerklied uit het buitenland, het bestaande kerkliedrepertoire, psalmen, kinderliederen, liturgische gezangen, gebeden en teksten, overige zangvormen. Vijf jaar lang is er door deze commissies, overkoepeld door een hoofdredactie, gewerkt aan de totstandkoming van dit nieuwe gezangboek.
De verschillen met het liedboek van 1973 zijn groot. Niet alleen werd dit gezangboek indertijd samengesteld door een kleine redactie van enkele componisten en theologen, ook waaide er toen nog een geheel andere kerkelijke tijdgeest door Nederland. De secularisatie heeft ondertussen groteske vormen aangenomen, de liturgische drempels worden op veel plaatsen verlaagd om de leegloop nog wat te kunnen tegenhouden, het Bijbelse elan van de jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw heeft plaatsgemaakt voor een op de ‘moderne mens' gerichte theologie en de kerkmuziek laat zich steeds meer beïnvloeden door de oppervlakkigheid van de amusementsmuziek.
Natuurlijk zijn er tegenkrachten en zullen vele goede liederen uit de calvinistische en lutherse traditie een plaats krijgen in dit nieuwe gezangboek. Maar zal dit boek dezelfde autoriteit bezitten als het liedboek van 1973? Zal het eenzelfde kerkmuzikaal enthousiasme teweegbrengen en zullen er daardoor weer vele nieuwe cantorijen ontstaan zoals veertig jaar geleden? Zal dit gezangboek alle andere bundels uit het zicht doen verdwijnen of zal deze nieuwe bundel in de boekenkast een plaats krijgen naast het liedboek van 1973, de bundels Zingend geloven, Tussentijds, Gezangen voor Liturgie en al die andere publicaties? En zal tijdens het overleg tussen predikant en kerkmusicus en in de liturgiecommissies alleen in het nieuwe gezangboek worden gekeken of ook nog steeds in al die andere bundels? Vroeger was een liedboek de absolute canon van het kerklied, tegenwoordig is de invloed van kopieerapparaat, beamer en e-reader niet te onderschatten.
Op weg naar het nieuwe liedboek is het goed om stil te staan bij de zo veranderende tijden en de zo verschillende omstandigheden.

Liedboek voor de Kerken 1973
Toen het Liedboek voor de Kerken op zaterdag 19 mei 1973 in Middelburg feestelijk werd gepresenteerd hadden een maand ervoor zo'n 80.000 jongeren in Den Haag gedemonstreerd voor de legalisatie van de zeezender Veronica. Pablo Picasso was zojuist overleden, in Chili pleegt generaal Auguso Pinochet een staatsgreep en wordt de democratisch gekozen president Salvador Allende dood aangetroffen. Het CDA wordt officieel opgericht, we beleven autoloze zondagen en de oudejaarsconference van Wim Kan komt voor het eerst op de televisie. Veel indruk maakte het boek De Goelag Archipel van Aleksandr Solzjenitsyn en de film Jesus Christ Superstar. Kortom, vrijwel onmerkbaar is de wereld in de afgelopen 40 jaar veranderd, het Liedboek voor de Kerken stamt uit geheel andere tijden, anno 2103 is het tijd voor een nieuw gezangboek, jazeker!
Nog nooit heeft een liedboek zoveel aandacht gekregen als het Liedboek van 1973. Voor het eerst in de geschiedenis van de kerkmuziek werd een liedboek gepromoot via radio en televisie, langspeelplaten, cassettes, series als ‘lied van de week', liedboekdagen en gemeentezangavonden. Nog nooit was in Nederland de liturgische en kerkmuzikale bodem zo vruchtbaar als in die periode. De vakdichters die de nieuwe psalmberijming het licht hadden doen zien, hadden de smaak te pakken gekregen en gingen direct door met het schrijven van vele nieuwe goede kerkliederen. De professor Van der Leeuwstichting publiceerde onophoudelijk haar zeer gedegen liturgische studies, zoals de Adem van het jaar (1975) en in dit spoor vele nieuwe liederen. Precies in 1973 verscheen ook het boekje Liturgiek van Van der Werf uit Utrecht, een boekje dat als een standaardwerk op tafel heeft gelegen bij de vele liturgiecommissies in Nederland. Het waren de jaren van de kerkmuzikale ‘Entdeckerfreude' en ‘eye openers', een frisse liturgische wind waaide door het kerkelijk altijd zo nuchtere Nederland. Het liedboek werd geruime tijd de hymnologische en liturgische standaard en trok ook de aandacht in het buitenland. Zo werden vele nieuwe liederen bijvoorbeeld in het Duits vertaald, o.a. door Jürgen Henkys (Steig in das Boot), waarvan er uiteindelijk tien in het Evangelisches Gesangbuch een plaats kregen.

Liedboek - kind van zijn tijd
Maar natuurlijk blijkt ook het veelgeprezen Liedboek van 1973 een kind van zijn tijd te zijn, zeker nu we er met een zekere afstand naar kunnen kijken. Naast de vele goede ontwikkelingen die dit liedboek in gang heeft gezet moeten we de ogen niet sluiten voor de beperkingen die ook dit gezangboek heeft. De verschillen met het gezangboek uit 1938, dat 35 jaar daarvoor was uitgekomen, zijn misschien nog wel groter dan de verschillen tussen het gezangboek van 1973 en 2013.
Het nieuwe liedboek was vooral het gezangboek van de nieuw geschreven liederen en dan vooral de vele Bijbelliederen. Allereerst viel op dat de meeste nieuwe liederen een melodie hadden meegekregen die geschreven zijn in de oude modi, vooral in de oude kerktoonsoorten dorisch en aeolisch, toonsoorten met een ingetogen mineurkarakter. De vrolijkheid spatte er nu niet direct van af. Het klopt allemaal, muzikaal is er geen speld tussen te krijgen, maar er is een zekere angst te bespeuren om al te zeer uitgesproken te zijn. De relatief grote inbreng van de meer proclamerende liederen uit de Lutherse traditie hebben wat dit betreft een gezond tegenwicht kunnen bieden.
Daarnaast staat de tekst weliswaar terecht centraal, maar door deze tekst zo volledig mogelijk tot spreken te willen laten komen werd veel gebruik gemaakt van de afwisseling van binair en tertiair ritme en van onregelmatige maatsoorten. Een noviteit die in het begin heel verfrissend werkte, maar die door het gemiddelde gemeentelid niet altijd soepel meegezongen bleek te kunnen worden. Ook bleek dat een overdaad aan woord-accenten wat geforceerd aandeed, vermoeiend kan werken en zo helaas het tegendeel bereikte van wat beoogd was.
Wat af en toe ook wat geforceerd aandeed was de inbreng van de musicologen die consequent de aller-oudste versie van een melodie opgenomen wilde zien. Hoog liep de discussie op toen gekozen moest worden welke melodie bij gezang 354 afgedrukt zou worden. Uiteindelijk is er voor gekozen om dan maar twee versies op te nemen. Veel kritiek kregen de musicologen te verduren toen de zo vertrouwde fiorituren (versieringen) in ons volklied, gezang 411, onnodig werden geacht. Ook hier kwam een compromis uit de bus door deze versieringen met kleine nootjes toch af te drukken.
Qua inhoud werden spoedig kinderliederen gemist en met de groeiende liturgische interesse (en daarmee samenhangend de gerichtheid op het kerkelijk jaar) liederen voor de 40-dagentijd. In de eerste deeltjes Zingend geloven werd aan dit tekort tegemoet gekomen.

Naast de groeiende stroom van nieuwe liedbundels heeft het Liedboek zich tot op vandaag zonder meer staande kunnen houden. Geen van de nieuwe bundels heeft het niveau van het liedboek uit 1973 kunnen evenaren. Het is dan ook zeker niet zo dat het liedboek niet meer goed genoeg zou zijn, het is meer dat de tijden, de maatschappij en de kerk te zeer veranderd zijn. Er is een heel ander geloofsleven ontstaan, er worden niet alleen uitroeptekens gezet maar ook vraagtekens, naast de belijdende kerk is er ook steeds meer ruimte gekomen voor een kerk die is gaan aarzelen en twijfelen. We zien een versnipperd landschap in de liturgische praktijk. De individualisering van de maatschappij is volledig terug te vinden in de kerk. Het nieuwe gezangboek zal desalniettemin proberen het beste gezangboek te zijn in dit bijzondere tijdsgewricht.

Pluriformiteit, eenheid, verbinding
Zoals hierboven al aangegeven kunnen wij nog niet op de precieze inhoud van het nieuwe gezangboek ingaan. Natuurlijk zijn wij als Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek zeer benieuwd hoeveel Lutherliederen er opgenomen zullen zijn en vragen wij ons af of de volledige reeks van Lutherse zondagsliederen ongekort een plaats heeft kunnen krijgen. Hoewel er dus een streng embargo is geweest, werd er toch af en toe een tipje van de sluier opgelicht, mede door de nieuwe liederen die op diverse studiedagen en zangavonden werden gezongen.
Doel van het nieuwe liedboek is vernieuwing, verbreding en verandering. Vernieuwing, omdat er sinds 1973 veel nieuwe kerkliederen zijn ontstaan, verbreding omdat de kerk pluriformer is geworden met allerlei stromingen, en verandering omdat de liturgische praktijk is veranderd. Volgens de samenstellers van het nieuwe gezangboek is "de winst dat de ogen geopend worden voor andere liederen. Je hoeft niet alle liederen mooi te vinden. Maar je zingt ze toch samen, onder het motto ‘Wij zingen ook het lied van de ander'. Als je elkaar muziek aanreikt, word je daar zelf rijker van. De liedboekredactie hoopt dat het liedboek verbindend gaat werken tussen diverse stromingen in kerk en geloof. Daarom plakt zij geen etiket op een lied, als zou het horen bij één bepaalde stroming, bijvoorbeeld evangelicaal, vrijzinnig, hoog-liturgisch of reformatorisch. De hoop is dat de liederen mensen uit meerdere stromingen aanspreken en op deze manier verbindend kunnen werken bij de geloofsontmoeting tussen mensen uit diverse stromingen". (Marjolein den Dulk, Valkenboskerk, Den Haag)
Ook Pieter Endedijk geeft veel aandacht aan het woord ‘verbinden' in een interessant artikel in het afgelopen decembernummer van Elkkwartaal. Hij schrijft: "Liederen kunnen verschillen overbruggen en verschillende tradities verbinden. Men kreeg in de verschillende redactionele werkgroepen begrip voor ‘het lied van de ander', men ging het respecteren en soms waarderen. Zo kreeg het woord ‘katholiciteit' binnen de redactionele arbeid gestalte, werd een aanvankelijke opdracht om te zoeken naar een gemeenschappelijk midden nader ingevuld. Een oecumenisch uitgangspunt werd meer en meer zichtbaar: de traditie van de ander kan mij verrijken".
Het is een interessante redenering, het zijn mooie gedachten, maar hoe reëel is deze verwachting en hoe geloofwaardig is deze hoop?

Persoonlijk kan ik mij niet voorstellen dat in de meer evangelicale kerken waarin bijvoorbeeld het lied ‘Abba Vader' wordt gezongen tevens het Lutherlied ‘Toen Jezus bij het water kwam' (‘Christ unser Herr zum Jordan kam') zal worden aangeheven en omgekeerd. Zo zijn er vele liederen die specifiek voor een bepaalde doelgroep bedoeld zijn en zeker in diensten van deze doelgroep zullen worden gezongen, maar deze liederen zullen zeker niet verbindend en verrijkend werken in kerken waar deze doelgroepen niet aanwezig zijn. Het enige verbindende is dat het nieuwe liedboek als zodanig in alle aan het project deelnemende kerken zal worden gebruikt. Maar er zal per deelnemende kerk en zeker per gemeente selectief uit worden gekozen.
Een goed kerklied stijgt uit boven het belang van doelgroepen, een goed kerklied spreekt de gemeente juist aan als geheel. Het spreekt de taal van de gemeente en niet een gedeelte daarvan. Een lied gericht op een bepaalde doelgroep sluit andere doelgroepen uit. Dan werkt een lied niet verbindend maar ontbindend. De liederen uit de verschillende doelgroepen zijn zo verschillend van karakter dat zij onmogelijk onder één noemer geschaard kunnen worden. Het is dan een verzamelbekken geworden van ongelijksoortige grootheden.
Kunnen wij onszelf nog serieus nemen als wij in de eredienst lichtvoetige, oppervlakkige liedjes zullen zingen die geënt zijn op de slimme technieken van de amusementsmuziek? Muziek die als kenmerk heeft dat ze niet serieus genomen hoeft te worden. Muziek die vrijblijvend is en iedere geloofwaardigheid en integriteit mist.
Pieter Endedijk schrijft dat katholiciteit en pluriformiteit elkaar niet hoeven uit te sluiten. Hij haalt daarbij de ‘Augsburgse Confessie' waarin inderdaad is opgenomen dat ‘verscheidenheid geen schade berokkent aan de eenheid van de kerk'. Maar verscheidenheid is iets anders dan grote verschillen. Verscheidenheid veronderstelt een gemeenschappelijke noemer, maar voor lied 165 en ‘Abba Vader' is werkelijk geen gemeenschappelijke noemer te vinden, geen kleinste gemene veelvoud. Ten tijde van de ‘Augsburgse Confessie' was de cultuur nog ongedeeld en was er geen tegenstelling tussen geestelijke en wereldlijke muziek. Beide werelden zijn pas ten tijde van de Verlichting uit elkaar gegroeid. Toen werd de wereldlijke muziek een l'art pour l'art' en ademde ze een heel andere geest dan de kerkmuziek.
Ongelijksoortige grootheden kunnen niet zomaar onder de noemer van katholiciteit worden gebracht. Het van Dale woordenboek zet achter het woord ‘katholiciteit' dan ook heel fijntjes ‘(pretentie) van algemeenheid'.
Tenslotte zetten wij ook vraagtekens bij de veronderstelling dat de lutherse traditie moet worden gezien als deel van de grotere katholieke traditie. De Lutherse Kerk heeft met de Katholieke Kerk inderdaad gemeen dat de misvorm hoog in ere wordt gehouden, maar de katholieke traditie heeft nooit lutherse evangeliemotetten, zondagsliederen en koraalvoorspelen in hun mis een plaats gegeven, ook de Passionen van J.S. Bach zullen niet snel tot klinken komen in de kathedralen en basilieken. Hier loopt toch echt een waterscheiding tussen twee ongelijksoortige werelden. Echte oecumene zal deze verschillen onderkennen en elkaars eigenheid en identiteit respecteren en vervolgens bruggen proberen slaan boven deze verschillen uit. Deze bruggen zullen kerkmuzikale en liturgische kwaliteit moeten bezitten, en gebouwd zijn op pijlers van geloofwaardigheid en integriteit.
Wij hopen van harte dat in het nieuwe liedboek voldoende liederen zullen staan die deze bruggen zullen kunnen verstevigen!

Hans Jansen