Siegfried Strohbach (geb. 1929)

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra
Datum: mei 2012

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Siegfried Strohbach (geb. 1929)

Inleiding
Na in het vorige nummer van Musica Sacra aandacht gegeven te hebben aan Arnold Mendelssohn, één van de vroegste voorlopers van de vernieuwing van de kerkmuziek, nu ruimte voor Siegfried Strohbach, een componist uit de ‘2e generatie' kerkmuziekcomponisten, de groep die stond op de schouders van de grote vernieuwers zoals Johann Nepomuk David, Ernst Pepping, Hugo Distler en Helmut Bornefeld.
Siegfried Strohbach kan gerekend worden tot de componisten die tussen 1921 en 1930 geboren zijn, waaronder bijv. Johannes Driessler (1921), Heins Werner Henze (1926), Helmut Barbe (1927), Frank Michael Beyer (1928), Manfred Kluge (1928), Heinrich Poos (1928) en Heinz Werner Zimmermann (1930). De in 1916 geboren Siegfried Reda neemt daarbij een tussenpositie in.
In de kerkmuziek van Strohbach horen wij het strenge contrapunt van David, de klare, heldere taal van Pepping, de artistieke emotie van Distler en de liturgische gebondenheid van Bornefeld. Hoewel Strohbach naast de kerkmuziek ook een heel groot oeuvre aan wereldlijke muziek heeft gecomponeerd is hij een pur sang kerkmusicus. En hoewel hij zijn religieuze wortels in de katholieke kerk heeft liggen en veel muziek heeft geschreven voor de katholieke Mis, is hij daarnaast toch ook een volbloed Evangelisch-Luthers componist, die het woord, de tekst naar voren haalt. En hoewel hij tenslotte ook werkte voor het theater en het toneel gaat het hem in de kerkmuziek niet om het uiterlijke vertoon of de eigen eer, maar stelt hij zich bescheiden en dienstbaar op en laat hij immer via de muziek de tekst tot spreken komen.
Zoals wij hieronder zullen zien krijgt Strohbach binnen het kerkmuzikale milieu helaas niet de erkenning die hij verdient, op deze plek willen wij hem onomwonden de eer geven die hem toekomt!

Levensloop
Siegfried Strohbach werd op 27 november 1929 geboren in Sirgiswalde (Oberlausitz), in het meest oostelijke puntje van het huidige Sachsen, dichtbij de Tsjechische grens. Reeds op 5-jarige leeftijd kreeg hij zijn eerste pianolessen, zong in het kinderkoor van de Katholieke Pfarrkirche en werd door de plaatselijke cantor aanbevolen zich aan te melden bij befaamde ‘Kapellknaben' van de Dresdener Hofkirche. Helaas werd hij niet aangenomen vanwege zijn te zachte stem.
Tussen 1939 en 1945 studeerde hij aan het ‘Musischen Gymnasium' in Frankfurt am Main (o.a. compositie bij Kurt Thomas) en vanaf 1946 nam hij privélessen bij Kurt Thomas (compositie en directie) en bij August Leopolder (piano). Componeerde Strohbach aanvankelijk nog in de laat 19eeeuwse Romantische stijl, door zijn contact met de componist Alfred Koerppen werd zijn interesse gewekt voor de vernieuwingen van de muziek. In 1946 werd hij benoemd tot organist van de Katholieke kerk in Sprendlingen.
Tussen 1947 en 1949 werkte hij als koorrepetitor en later ook als dirigent bij de ‘Städtischen Bühnen' in Frankfurt. In 1949 verhuisde hij naar Hannover, waar hij zang studeerde bij Paul Gümmer en de leiding kreeg van een aantal koren in en rondom Hannover.
Vanaf het begin van de jaren vijftig begon hij ook publiek succes te krijgen met zijn composities, zoals met zijn kameropera ‘Die Wette', geestelijke koormuziek en pianowerken. Dat zijn composities direct veel kwaliteit hadden blijkt wel uit het feit dat de vermaarde uitgever Breitkopf & Härtel veel van zijn eerste werken uitgaf. Later zouden ook Möseler-Verlag en Strube-Verlag zijn composities uitgeven.
Tussen 1951 en 1953 werkte Strohbach als toneelkapelmeester aan het ‘Landestheater Hannover', waarvoor hij tussen 1951 en 1993 bij meer dan 40 toneelstukken de muziek componeerde. In 1953 stichtte hij het ‘Propsteichor Hannover' van de Propsteikirche St. Clemens en daarnaast het ‘Collegium Cantorum Hannover', dat door vele radio-uitzendingen en concertreizen alom zeer bekend werd. Hij zou dit ensemble bijna 30 jaar leiden. Tussen 1953 en 1966 doceerde hij tevens muziek aan de ‘St. Ursula-Schule' in Hannover. In 1966 werd Strohbach docent aan de ‘Hochschule für Musik und Theater', waar hij in 1973 werd benoemd tot professor. Daarnaast was Strohbach ook nog kapelmeester van de ‘Landesbühne Hannover' en artistiek leider bij de Festspielen ‘Musik und Theater in Herrenhausen'. Bij zijn pensionering in 1994 kreeg hij de ‘Niedersächsische Kunstpreis'.
Kortom, een zeer arbeidsintensief leven, dat muzikaal een zeer breed spectrum besloeg en waarin de kerkmuziek eigenlijk maar een klein onderdeel van uitmaakte. Maar de kerkmuziek die hij componeerde ademt wel 100% de geest van vernieuwing zoals deze in de 20 er en 30er jaren van de vorige eeuw werd ingezet.

Stilte rondom Strohbach
Het meest markante punt in zijn leven vinden wij opvallend genoeg niet terug in de spaarzame gegevens die wij overigens voor het grootste deel via internet hebben moeten achterhalen. In de kerkmuzikale vakbladen en handboeken hebben wij sowieso nauwelijks of geen informatie over Strohbach kunnen vinden. Wel wordt hij in de handboeken over de (algemene) muziek bij de vernieuwers van de kerkmuziek regelmatig en in één adem genoemd met Johann Nepomuk David, Ernst Pepping, Hugo Distler, Heinz Werner Zimmermann. Maar noch in de jaargangen van ‘Musik & Kirche', noch in die van ‘Der Kirchenmusiker' en noch in die van ‘Mens & Melodie' wordt melding gemaakt van Strohbach. Zelfs Willem Mudde rept in geen van de vele nummers van ons eigen Musica Sacra over Siegfried Strohbach, hoewel in de Collectie Mudde (in 1988 samengesteld door Clemens Romijn) wel zes werken van hem staan genoteerd. Alleen in het Katholieke tijdschrift ‘Musica Sacra' wordt in 1960 een kort artikel over Strohbach gevonden van de hand van Heinrich Lemacher, dat overigens voor de helft bestaat uit een autobiografie van Strohbach zelf. Daarin wordt Strohbach gezien als een jonge veelbelovende componist en worden werken vermeld die al veel worden gezongen, waaronder zijn ‘Sechs Evangelien-Motetten'.
Bij de bespreking van zijn kerkmuzikale werken zullen wij hieronder zien dat Strohbach wel degelijk pure kerkmuziek schrijft, muziek voor de eredienst, voor de liturgie, muziek die immer zich dienend opstelt t.o.v. de tekst en deze tekst overtuigend tot leven laat komen. Zijn muziek is altijd ‘musica resurrectionis' (opstandingsmuziek), altijd stralend en getuigend, altijd met een enorme evangelische energie. Opvallend is dat in vier van zijn zes evangeliemotetten de zinsnede voorkomt ‘und er stand auf', in de andere twee motetten is er op het beslissende moment sprake van een ‘gaan'.
Maar waarom dan toch dat negeren, die stilte? Waarom dat opvallende zwijgen? Slechts op één website wordt melding gemaakt van zijn plotselinge overstap naar de Jehova's getuigen en zijn weer even opvallende vertrek enige jaren later. In een uitvoerige, kritische brief neemt Strohbach dan fel afstand van deze beweging, maar de vraag is wel of de grote stilte rondom Siegfried Strohbach misschien iets te maken heeft met deze opmerkelijke (tijdelijke) overstap. Zijn overstap doet in de verte denken aan de overstap van Richard Gölz naar de Russisch Orthodoxe Kerk. In 1934 had Gölz als één van de grote stimulatoren van de ‘Singbewegung' nog zijn veelgebruikte bundel ‘Chorgesangbuch' uitgegeven, in die jaren hèt standaardwerk voor de Lutherse cantorijen, om zich enige tijd later plotseling af te keren van de Lutherse kerk.
Naar de innerlijke beweegredenen van Strohbach kunnen wij slechts gissen. Zoals hierboven vermeld, ademen zijn werken een enorme evangelische energie en hebben zij een grote missionaire werking. Wellicht heeft Strohbach dezelfde teleurstelling ondergaan als andere kerkmusici, die zagen hoe slecht de kerk en haar gemeente soms de boodschap van de kerkmuziek ten diepste begrijpt of wil begrijpen. In deze serie over de vernieuwing van de kerkmuziek zijn wij deze teleurstelling vaker tegengekomen, zoals bij Helmut Bornefeld, die op den duur alleen nog maar grotere werken voor de concertzaal ging componeren, bij Ernst Pepping, die vanaf 1970 helemaal niet meer heeft gecomponeerd of bij Kurt Hessenberg, die zich openlijk afvroeg of het componeren van kerkmuziek nog wel zin heeft. Kerkmusici als roependen in de woestijn.....
Zijn er grenzen aan wat bereikt kan worden met kerkmuziek in een sterk geseculariseerde en versplinterde samenleving? Misschien zag Strohbach uiteindelijk alleen nog via de extreme beweging van de Jehova's getuigen de mogelijkheid om op een zo radicaal mogelijke wijze van zijn geloof te kunnen getuigen. Maar gelukkig was zijn persoonlijkheid sterk genoeg om zich er even snel als beslissend weer van af te keren. Hoe dan ook, een intrigerende kerkmuzikale persoonlijkheid, wiens werk het verdient gezongen te worden!

Composities
Siegfried Strohbach schreef een groot aantal composities: kerkmuziek voor de katholieke Mis en voor de protestantse eredienst, gebruiksmuziek voor het toneel en het theater, huismuziek, kamermuziek, opera's. Grote symfonische cantates zoals ‘Denn der Herr ist nahe' voor solisten, koor en groot orkest, ‘Galgenlieder' op teksten van Christian Morgenstern en een Johannes-Passion. Het zou het bestek van dit artikel verre te buiten gaan deze opsomming volledig weer te geven. Het belangrijkste voor ons zijn zijn kerkmuzikale werken waaronder zijn ‘Sechs Evangelien-Motetten', tegenwoordig nog steeds het meest worden uitgevoerd, zoals op Youtube is te zien.
Zoals hierboven reeds aangegeven ademen zijn motetten een grote evangelische kracht. Het lijkt of Strohbach er op aanstuurt dat de luisteraar geen woord mag missen van wat hij te zeggen heeft. Zeer pakkend en beeldend is zijn muziek, zoals bijv. in zijn meest gezongen motet ‘Jesus, der Retter im Seesturm', dat wij enkele jaren geleden nog tijdens de Lutherse Werkweek uitvoerden.
Beeldend wordt de storm weergegeven in de snelle zestienden beweging, in kwintenparallellen afwisselend in de vrouwen- en mannenstemmen. Na drie bladzijden hevige onrust is het contrast heel groot met het bedaarde, piano gezongen ‘Er aber schlief'. Daarna weer de onrust van de discipelen en aansluitend opnieuw de rustige woorden van Jezus: ‘Was seid ihr so furchtsam, ihr Kleingläubigen?' en het bezwerende ‘Sei still, verstumme!' En iedere keer eindigt dit motet in grote rust en stilte, iedere keer is de storm bedwongen. Iedere keer wint de rust het van de onrust en is de open kwint aan het slot inderdaad een zuivere kwint waar niets aan toegevoegd hoeft te worden En zie: het is goed!

Hans Jansen

Geraadpleegde literatuur:
Heinrich Lemacher, Profile, Siegfried Strohbach, Einem Dreißigjähriger als Geleit, in: Musica Sacra (Zeitschrift für katholische Kirchenmusik), 1960, blz 213-216