Otto Brodde (1910-1982) en Friedrich Hofmann (1910-1998)

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra
Datum: september 2010

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Kerkmuziek in de 20ste eeuw (deel 22)
Otto Brodde (1910-1982) en Friedrich Hofmann (1910-1998)

In deze bijdrage een dubbelportret van twee theologen die een meer dan gemiddelde invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de kerkmuziek in de 20ste eeuw. En dat niet alleen in Duitsland, maar zeker ook in Nederland, waar Willem Mudde hen beide regelmatig uitnodigde voor studiedagen, werkweken en contactsamenkomsten. Het introïtus-koorboekje en het getijdenboekje van de Werkgroep uit 1970 (de voorlopers van het huidige Cantionale en Getijdenboekje) zijn niet denkbaar zonder de deskundige adviezen van Otto Brodde. En het was Friedrich Hofmann waarmee Mudde in 1970 in Den Haag de MKEK, de huidige EKEK (Europäische Kontaktgruppe für Evangelische Kirchenmusik) oprichtte.
Zowel Otto Brodde als Friedrich Hofmann zagen als theologen (naar goede Lutherse traditie!) het belang van de kerkmuziek en studeerden naast theologie dan ook nog een breed scala aan andere vakken: filosofie, germanistiek, hymnologie, musicologie, gregorianiek, liturgiek en piano en orgel. Beiden onderkenden dat de liturgie de voedingsbodem is van de kerkmuziek en het kerklied haar onmisbare centrum. In een schier eindeloze rij van artikelen, publicaties en uitgaven gaven zij inhoud aan deze visie. In alle standaardwerken over kerkmuziek en liturgie zijn bijdragen van hen te vinden, in alle belangrijke kerkmuzikale gremia komen wij hen continu tegen.
Hun levensloop is minder spectaculair dan van menig kerkmusicus - wij zullen daarom, naast een korte levensbeschrijving, vooral aandacht besteden aan hun zo belangrijke kerkmuzikale nalatenschap, een nalatenschap die ons tot op heden inspireert.

Levensloop Friedrich Hofmann
Friedrich Hofmann werd geboren op 27 november 1910 in Sondheim, op de grens van Beieren en Thüringen. Hij studeerde tussen theologie en filosofie in München, Berlijn, Tübingen en Erlangen (1930-1934) en volgde orgellessen bij Georg Kempff en Georg Götsch. In Tübingen kwam hij in contact met Richard Gölz, één van de belangrijkste voortrekkers van de ‘Singbewegung' en werd hier beslissend geraakt door de kracht van de kerkmuziek. In Erlangen werd hij al snel de leider van de ‘Erlanger Singgemeinde'. Hoezeer hij ook gegrepen was door de kerkmuziek, in 1934 koos hij toch bewust voor het ambt van predikant en werd in 1938 beroepen in Zeilitzheim. Vanuit deze functie kon hij wel degelijk het zingen stimuleren en zo leidde hij zelfs een aantal ‘Singwochen.' In 1949 kreeg hij de leiding van de ‘Evangelische Kirchenchöre' in Beieren.
Tussen 1953 en 1960 werd Hofmann vrijgesteld voor de functie van ‘Kirchliches Singen' en vanuit deze functie zorgde er o.a. voor dat het nieuwe ‘Evangelisches Gesangbuch' en de ‘Agende I' in Beieren werden ingevoerd. In 1960 nam hij daarnaast ook nog het dekenaat in Neumarkt op zich, hetgeen betekende dat hij in feite niet minder dan twee volledige dagtaken had. In 1970 besloot hij na een periode van geestelijke roofbouw om vervroegd met pensioen te gaan en vestigde zich in het plaatsje Roth bij Neurenberg. Maar hij herstelde zich snel en pakte met vernieuwde energie nieuwe taken op zoals de hoofdredactie van ‘Gottesdienst und Kirchenmusik' (vanaf 1974) en lid van de commissie die de voorbereiding in gang zette van het nieuwe gezangboek dat uiteindelijk in 1993 als ‘Evangelisches Gesangbuch' werd ingevoerd.
Hij bleef op verschillende gebieden grensoverschrijdend bezig. In de eerste plaats keek hij over de kerkmuren heen en was (evenals Otto Brodde) vanaf de oprichting in 1969 lid van de ‘Arbeitsgemeinschaft für ökumenisches Liedgut' (AÖL) en was ook direct betrokken bij de samenstelling van het Rooms-Katholieke gezangboek ‘Gotteslob'. In de tweede plaats zette hij zich onverminderd in om de contacten met de DDR in stand te houden, ook in tijden van politieke spanningen. Vanuit zijn functie binnen de VeK kon hij de Oost-Duitse kerkmusici (maar niet alleen kerkmusici!) ondersteunen. Grensoverschrijdend waren zeker ook zijn veelvuldige bezoeken aan Zuid-Afrika, Amerika en aan Oost-Europa.
Tot kort voor zijn dood bleef Hofmann zeer actief en bleef hij artikelen schrijven en uitgaven verzorgen, zoals wij hieronder bij het overzicht van zijn werkzaamheden zullen zien. In 1998 overleed hij in Ansbach op 87-jarige leeftijd.

Levensloop Otto Brodde
Otto Brodde zag het levenslicht op 21 maart 1910 in Gilgenburg in het toenmalig Oost-Pruisen (Polen). Hij verhuisde op 4-jarige leeftijd naar Dortmund, waar hij reeds op 17-jarige leeftijd cantor-organist werd van de Rothkirchkapelle. Hij volgde in Dortmund orgel- en pianoles van de blinde Domorganist Otto Heinermann en studeerde tussen 1929 en 1935 theologie, musicologie en germanistiek in Münster en Königsberg, o.a. bij Karl Gustav Fellerer. In 1935 studeerde hij af met zijn dissertatie over Johann Gottfried Walther en doceerde in Essen hymnologie, liturgiek en muziekgeschiedenis. In 1941 kreeg hij een aanstelling als cantor-organist aan de Bugenhagenkirche in Hamburg, de stad waar hij tot zijn dood zou blijven leven en werken. Hier ontvouwde hij zijn breed palet aan kennis en gaf hij les in liturgiek, hymnologie, gezangboekkunde, kerkmuziekgeschiedenis, gregorianiek en ‘zingen met de gemeente'. Vanaf 1948 gaf hij hier ook les aan theologen in muziekgeschiedenis en gregorianiek en wist hij bij veel theologen het belang van goede kerkmuziek voor eens en al duidelijk te maken. In 1950 werd Brodde cantor van de ‘Evangelische Alsterdorfer Inrichting', een instelling waar hij les gaf aan en zong met gehandicapten en waar hij kerkmuziek en pastoraat wel heel dicht bij elkaar bracht. Naast zijn professoraat hield hij zich dus ook in de gewone praktijk en op de basis bezig met kerkmuziek en schreef hij vanuit zijn ervaringen in deze instelling een serie artikelen over muziektherapie.
In de beginjaren vijftig was hij ten nauwste betrokken bij de invoering van het ‘Evangelisches Gesangbuch' in Sleeswijk-Holstein en publiceerde hij vele artikelen over het kerklied. In 1962 werd hij in Hamburg benoemd tot ‘Kirchenmusikdirektor' en verleende de stad hem in 1963 officieel de titel ‘Professor'. In 1969 werd hij voorzitter van de ‘Arbeitsgemeinschaft für ökumenisches Liedgut'(AÖL) en in 1973 van het Verband van Evangelische Kerkkoren (VeK). In 1976 volgde hij Karl Vötterle op als vice-voorzitter van de Internationale Heinrich Schütz Gesellschaft.
Otto Brodde overleed op 24 augustus 1982 na een kort ziekbed in Ammerbek nabij Hamburg.


Gezamenlijke actieradius Hofmann en Brodde
Voordat wij het werk van beide theologen apart zullen bespreken willen wij allereerst hun gezamenlijke arbeid de revue laten passeren. Want hoewel Brodde vooral in Noord-Duitsland werkzaam is geweest en Hofmann in het meer zuidelijk gelegen Beieren, hebben zij elkaar veelvuldig ontmoet, zoals in het Verband van Evangelische Kerkkoren (VeK), de ‘Arbeitsgemeinschaft für ökumenisches Liedgut'(AÖL), bij de samenstelling van ‘Gotteslob' en bij die van het ‘Evangelisches Gesangbuch'.
Hun belangrijkste gezamenlijke uitgave is ongetwijfeld de ‘Zeitgenössische Kirchenlieder' van 1967 (eindredactie Friedrich Hofmann), een kleine proefbundel met 20 hedendaagse kerkliederen. Nadat in 1962 de populaire meezinger ‘Danke für diese guten Morgen' definitief het begin inluidde van de vervlakking van het kerklied hebben Hofmann en Brodde met deze uitgave nog één keer een daad willen stellen met een verzameling hoogwaardige kerkliederen die qua tekst en melodie wel degelijk verfrissend zijn maar de verbinding met de traditie niet doorsnijden. De melodieën hebben syncopen maar worden nergens banaal, ze zijn polymetrisch maar zijn niet geconstrueerd, ze moduleren maar worden nooit onzingbaar en de teksten zijn zonder uitzondering actueel zonder platvloers te worden. Enkele van deze liederen zijn door Ds. Hans Mudde vertaald en afgedrukt in Musica Sacra: bijv. ‘Wir dienen Herr, um keinen Lohn', tekst Rudolf Alexander Schröder / melodie Hans Friedrich Micheelsen (nr 45 - september 2002) en ‘Schon bricht des Tages Glanz hervor' tekst Jochen Klepper / melodie Kurt Hessenberg (nr 64 - december 2008). Wellicht dat de huidige liedboekcommissie deze bundel nog eens ter hand kan nemen en enige liederen vertaald op kan nemen in het nieuwe liedboek! In Duitsland zijn in de bundel ‘Christenlieder Heute' (1971) uit deze bundel zeven liederen overgenomen, in het Evangelisches Gesangbuch (1993) drongen eveneens acht liederen door, waarvan slechts twee met de melodie van 1967.

Eveneens in 1967 verscheen het boek ‘Die evangelische Kirchenmusik - Handbuch für Studium und Praxis' onder redactie van Erich Valentin en Friedrich Hofmann, met welwillende medewerking van tien andere auteurs, waaronder Otto Brodde met twee belangwekkende bijdragen over hymnologie en gregorianiek. Hofmann kadert alle bijdragen in met een openingsartikel ‘Wesen und Aufrag der Evangelischen Kirchenmusik' en sluit af met het praktische ‘Die Organisation der Evangelischen Kirchenmusik'. In zijn bijdrage over het wezen van de kerkmuziek legt Hofmann de basis onder het gezond functioneren van de kerkmuziek. Gedegen bouwt hij zijn betoog op vanuit Bijbelse notities, liturgie en cultuur. Dit boek was lange tijd één van de belangrijkste handboeken op het gebied van de kerkmuziek en verplichte literatuur bij de Duitse kerkmuziekopleidingen.

Intensief hebben Hofmann en Brodde ook samengewerkt in het in 1968 verschenen boek ‘Kirchenmusik im Spannungsfeld der Gegenwart', een bundel artikelen die niet langer uitgaat van een ideale situatie, maar tegen de tijdgeest van die jaren in een signaal wil geven voor het bewaren en bewaken van de kwaliteit van de kerkmuziek en niet wil toegeven aan modieuze trends. Liefs dertien auteurs breken een lans voor de waarden van liturgie en kerkmuziek. De titels van de artikelen spreken letterlijk boekdelen: ‘Een pleidooi voor de hymne', ‘De blijvende grote opgave van de kerkmuziek', ‘Nieuwe vormen van kerkdiensten - recht en grenzen', ‘De artistieke norm voor de liturgische gebruiksmuziek'. De zorgen van deze kerkmusici is helaas geworden tot de praktijk van tegenwoordig. Tegen het liturgisch, cultureel en kerkelijk verval in werden deze artikelen geschreven - hopend op een betere toekomst zullen deze artikelen gelezen moeten blijven worden!

Publicaties Friedrich Hofmann
De kracht van Friedrich Hofmann vooral was gelegen in het samenbrengen van mensen, het zorgen voor vruchtbare verbindingen en het stimuleren van anderen, zoals we hierboven zagen in de reeks van bundels en boeken die hij als eindredacteur verzorgde Daarnaast heeft hij ook zelfstandig een lange rij van artikelen en uitgaven op zijn naam staan. Door deze artikelen loopt telkens als rode draad de aandacht die hij vestigde op het feit dat de kerkmuziek geen vrijblijvende opluistering is van de eredienst maar een wezenlijke rol, een verkondigende functie heeft. Hier spreekt de theoloog die aan den lijve ervaren heeft wat goede kerkmuziek kan uitrichten. Ook is de filosoof hoorbaar als hij bijv. schrijft over het ‘Het begrip geestelijke muziek' of ‘Geestelijke muziek en Verlichting'. Maar als cantor wordt hij heel concreet als hij koorbundels uitbrengt, zoals de twee delen van ‘Klingende Runde' (1961/1967) of zijn bijdragen levert aan het ‘Evangelisches Gesangbuch': hiervoor maakte hij één vertaling, schreef twee teksten en componeerde een fraaie melodie op de tekst van Filippenzen 4:4-7 ‘Freuet euch im Herren allewege!' van Jochen Klepper.


Publicaties Otto Brodde
Hoewel Friedrich Hofmann zeer veel heeft gepubliceerd, is het werkelijk onvoorstelbaar hoeveel artikelen Otto Brodde heeft geschreven. In zijn boek ‘Otto Brodde - Weg und Werk' zet Herwarth von Schade na een korte biografie op vele tientallen bladzijden zijn artikelen en publicaties op een rij. Beperkt Hofmann zich in zijn artikelen vooral tot de onderwerpen liturgie, hymnologie, theologie en filosofie, Brodde is daarentegen nog veel breder georiënteerd en bespreekt vrijwel onbeperkt alle facetten van de kerkmuziek. Zijn grote musicologische kennis maakt zijn componistenportretten meer dan alleen maar boeiende biografieën, hij weet iedere keer de kerkmusicus volledig te plaatsen in het kader van zijn tijd en zijn muzikale en kerkmuzikale omstandigheden. Zijn hymnologische kennis wist hij vooral door te geven middels het meer dan 40 jaar door hem geredigeerde ‘Der Kirchenchor', eerst als bijlage van ‘Musik & Kirche', later zelfstandig uitgegeven.
Daarnaast heeft hij zich als geen ander bezig gehouden met de germanistiek en de gregorianiek en is daarom als geen ander in staat geweest om het Latijnse Gregoriaans te vertalen naar een Duitse ‘Gregorianiek'. Het is hier niet de plaats om diep in te gaan om de problematiek van deze vertaalslag (in het voorwoord van ons ‘Cantionale' wordt dat uitvoerig uiteengezet), maar toen Willem Mudde eind jaren zestig de psalmen onberijmd wilde laten zingen en ook andere liturgische elementen op een Gregoriaanse toon wilde plaatsen kon hij zich in Otto Brodde geen betere adviseur wensen. Mudde haalde later in het ‘In memoriam van Otto Brodde' aan hoe Brodde in 1969 bereid bleek de Lutherse Werkgroep terzijde te staan in de muzikale redactie van het Introïtus-koorboekje en daartoe zelfs een omvangrijke cartotheek naar Den Haag meebracht om alle mogelijkheden uitputtend te kunnen presenteren. In zijn boekje ‘Musikalische Liturgik' uit 1980 zet Brodde al zijn imponerende kennis nog eens gecomprimeerd bij elkaar, het is hèt handboek geworden voor iedereen die bezig is met Gregoriaans in de landstaal. Zeer uitvoerig had Brodde reeds in 1961 dit onderwerp behandeld in zijn bijdrage in deel IV van de serie ‘Leiturgia' en al zijn theoretische kennis had hij acht jaar daarvoor praktisch werkzaam gemaakt in zijn boekje ‘Chorgebet' (1953). In dit boekje stelt hij liturgieën samen voor alle getijdendiensten, laat hij zien hoe in de volkstaal onberijmd kan worden gezongen en geeft hij voorbeelden van specifieke getijdendiensten zoals een Adventsvesper, Christvesper, Ostermette etc. Op onze Werkweken en Kerkkorendagen plukken wij tot op heden de vruchten van zijn arbeid!
Boeiend is om te zien hoe Brodde een synthese wilde aanbrengen tussen de gregorianiek en de meerstemmige kerkmuziek en Siegfried Reda daarom in 1949 aanzette tot het componeren van een ‘Weihnachtsgeschichte für einen Vorsänger und a cappella-Chor', waarbij het koor meerstemmig zingt en de ‘voorzanger' het evangelie reciteert op de Evangelietoon van Maarten Luther.

De grote betekenis van Otto Brodde als hymnoloog hebben wij hierboven al aangegeven in de alinea over de publicaties van Friedrich Hofmann. Vermeld zij nog dat wij hopen dat het vak hymnologie, zoals Brodde dat uitoefende, ook vandaag de dag nog serieus kan worden genomen. De kwaliteit van de kerkmuziek is ten nauwste verbonden met de kwaliteit van het kerklied. Als teveel concessies worden gedaan t.o.v. de muzikale en ook de poëtische kwaliteit zullen er geen kerkliederen meer ontstaan die een inspirerende basis zullen zijn voor liedmotetten, liedcantates, liedzettingen. Het is te hopen dat in het nieuwe gezangboek de hymnologische norm hoog zal worden gesteld!

Otto Brodde verdeelde, net als Willem Mudde, de kerkmuziek in drie hoofdsegmenten: de psalmodie, het kerklied en de grote meerstemmige, artistieke kerkmuziek. Willem Mudde maakte er nooit een geheim van dat vooral dit laatste segment zijn hart had. Bij Otto Brodde komt dat niet als zodanig naar voren, maar zijn zeer leesbare boek ‘Heinrich Schütz -Weg und Werk' uit 1972, zijn jarenlange betrokkenheid bij de Internationale Heinrich Schütz Gesellschaft (waar hij in 1976 Karl Vötterle opvolgde als vice-president) en zijn vele artikelen in de delen ‘Sagittarius' die door de Schütz Gesellschaft werden uitgegeven, getuigen wel heel duidelijk van een grote liefde voor de meerstemmige kerkmuziek in het algemeen en voor Heinrich Schütz in het bijzonder. Opvallend is in dit opzicht dat Brodde's enige bijdrage aan het ‘Evangelisches Gesangbuch' een vertaling is geweest van een strofe van één van de Beckerpsalmen van Heinrich Schütz (EG 356). In 1968 gaf Otto Brodde de bundel ‘Thüringer Motetten' uit, een bundel met tien motetten van componisten uit het begin van de 18e eeuw, een bundel waaruit bijv. tijdens onze werkweek in 2008 met veel plezier het frisse ‘Ich danke dem Herrn von ganzem Herzen' werd gezongen.
Kortom, we kunnen Otto Brodde zien als de all round kerkmusicus die inhoud gaf aan het brede spectrum van de kerkmuziek en daarbij als theoloog het directe contact met de gemeente nooit uit het oog verloor. Zijn gedachten stijgen uit boven de tijdgebonden omstandigheden en geven ons ook vandaag het zicht op wat kerkmuziek zal kunnen en moeten zijn!

Hans Jansen

Geraadpleegde literatuur
Willem Mudde, Friedrich Hofmann 60 jaar, in: Musica Sacra 21ste jaargang, nr. 2, blz. 31
Friedrich Hofmann, Tradition aktuell - Zum Gedenken an Otto Brodde, in: Musik und Kirche 1982, nr. 6, blz. 318
Willem Mudde, In memoriam Otto Brodde, in: Musica Sacra 33ste jaargang, nr. 1, blz. 9
Herwarth von Schade, Otto Brodde - Weg und Werk, 1982, Wittig Verlag Hamburg
Adolf Sperl, Friedrich Hofmann 80 Jahre, in: Musik und Kirche, 1991, nr. 3, blz. 179
Heinrich Riehm, Zum Tode Friedrich Hofmanns, in: Musik und Kirche, 1998, nr. 4, blz. 296