Jan Bender (1909-1994)

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra
Datum: april 2010

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

 

Kerkmuziek in de 20ste eeuw (deel 21)
Jan Bender (1909-1994)

Helaas lukte het vorig jaar niet meer om onderstaand artikel over Jan Bender in Musica Sacra een plaats te geven. De aandacht voor de eveneens in 1909 geboren Willem Mudde maakte dat de vorige drie nummers werkelijk tot op de laatste pagina waren gevuld. Het was vooral jammer, omdat we Jan Bender daarom niet direct naast Willem Mudde konden plaatsen. Want er zijn tussen beiden een opvallend groot aantal parallellen aan te wijzen. Zo werden ze allebei in 1909 niet ver van elkaar geboren (Mudde in Amsterdam, Bender in Haarlem), werden ze op hetzelfde moment op beslissende wijze geraakt door de zojuist op gang gekomen 'wedergeboorte van de kerkmuziek', studeerden ze voor kortere of langere tijd bij Distler en wisten zij beiden de nieuwe kerkmuziek te laten landen in hun eigen werkomgeving (Mudde in Nederland, Bender in Amerika). Nog opvallender is dat zij allebei les hebben gegeven aan de Valparaiso University, Indiana, al hebben ze elkaar daar nooit ontmoet. Ook bespeelden zij volledig het zo brede terrein van de kerkmuziek en waren ze ‘specialisten in veelzijdigheid': organist, componist, dirigent, auteur en docent. En tenslotte is van beiden jammer genoeg slechts één kerkliedmelodie overgeleverd....
De grote betekenis van Jan Bender is gelegen in zijn onvermoeibare arbeid om de nieuwe Lutherse kerkmuziek in Amerika ingang te doen vinden. Hij nam zitting in vele gezangboekcommissies, vertaalde motetten van de oude en vooral moderne Duitse kerkmuziekcomponisten in het Engels en wist de Duits-Lutherse traditie over te zetten naar de Angelsaksische, meer bevindelijk ingestelde Amerikaanse traditie. Hij componeerde meer dan 1500 werken, schreef een belangrijk boek over het orgelspel en leidde in de Verenigde Staten een lange reeks van kerkmusici op, die de kerkmuziek heden ten dage in Amerika nog steeds weten te inspireren en te vernieuwen.

Eerste jaren
Jan Bender werd op 3 februari 1909 geboren in het Nederlandse Haarlem. Zijn vader, die een half jaar daarvoor was overleden, was pianohandelaar geweest in Amsterdam. Zijn eerste kerkmuzikale indrukken kreeg de jonge Bender tijdens de bijeenkomsten van de ‘Plymouth-Brothers', waar zijn vader lid van was. Deze streng puriteinse geloofsgemeenschap zong de liederen zonder orgelbegeleiding, hetgeen Bender met veel afgrijzen aanhoorde vanwege het onophoudelijk zakken van de gemeentezang!
In 1922 verhuisde het gezin naar Lübeck, waar Benders moeder familie had wonen en waar haar vader één van de meest prominente bakkers van het beroemde Lübeckse marsepein was. In de Marienkirche, de kerk van Franz Tunder en Dietrich Buxtehude, werd de 13-jarige Bender gegrepen door de kathedrale orgelklanken. Hij nam les bij de bejaarde organist Karl Lichtwark en vervolgde zijn orgelstudie in 1929 bij Walter Kraft, die als opvolger van Lichtwark aan de Marienkirche was aangesteld. In 1928 werd hij lid van de zojuist door Bruno Grusnick opgerichte ‘Lübecker Sing- und Spielkreis'. Hier leerde hij de koorwerken kennen van de oude meesters Praetorius, Hassler, Schütz en Schein en van de moderne componisten van de kerkmuziekrenaissance. Distler zou drie later eveneens lid worden van dit ensemble, tussen beiden zou een hechte vriendschap ontstaan.
Bender werd in 1928 en 1929 geruime tijd op non-actief gesteld vanwege een vermeende tuberculose, hetwelk later echter uitwees een extra rib te zijn .... Juist in deze maanden ontwikkelde hij zich snel en was zeer gemotiveerd om met zijn kerkmuziekstudie door te gaan. In 1930 besloot Bender om in Leipzig orgel te gaan studeren bij Karl Straube, daarnaast studeerde hij compositie, directie en muziektheorie bij Kurt Thomas. Na drie jaar adviseerde Straube hem om zijn studie in Amsterdam af te sluiten, omdat hij nog steeds Nederlander was gebleven. De kerkmuzikale situatie in Nederland was echter in geen enkel opzicht te vergelijken met die in Duitsland en gedesillusioneerd verliet Bender al weer snel Amsterdam. Een jaar later laat hij zich naturaliseren tot Duits burger.
In 1934 wordt hij aangesteld als cantor-organist van de St. Gertrudkirche in Lübeck en vervolgt hij zijn kerkmuzikale studie aan het zojuist opgerichte Lübeck Staatskonservatorium, waar hij orgel en compositie studeert bij Hugo Distler. Hoewel hij in 1935 zijn studie met glans afsluit, blijft hij leerling van Distler. Later zou Bender opmerken dat hij in Leipzig bij Karl Straube en Kurt Thomas heeft geleerd hoe hij moest studeren, maar in Lübeck bij Bruno Grusnick en Hugo Distler wat hij moest studeren.
Aan zijn betrekking aan de St. Gertrudkirche kwam eind 1936 een even abrupt als bizar einde. Lübeck was ondertussen in handen gekomen van de nationaalsocialisten, terwijl Bender was toegetreden tot de ‘Bekennende Kirche'. Toen op de zondag na Kerstmis 1936 bepaald werd dat in alle Lübeckse kerken een ‘deutsch-christliche' predikant zou voorgaan, weigerde Bender om orgel te spelen. Samen met de gemeente verliet hij de kerk om elders in de stad de dienst te houden. Door een fout van de koster was het orgel onbespeelbaar geworden en kon de haastig opgetrommelde vervanger van Bender de zang niet begeleiden. Bender werd ten onrechte verdacht van ‘Orgelsabotage', gearresteerd en naar het concentratiekamp Sachsenhausen gebracht. Later vertelde Bender dat hij hier de meest deprimerende momenten van zijn leven heeft gehad. Troost vond hij in het contact met de daar eveneens geïnterneerde theoloog Martin Niemöller. Op de verjaardag van Hitler (20 april) werd Bender met vele anderen vrijgelaten, maar de vacature van de St. Gertudkirche was reeds enige tijd opgevuld. Pas in oktober 1937 kreeg hij weer vaste grond onder de voeten en werd hij benoemd tot cantor-organist van de Lambertikirche in Aurich (Oost Friesland). Hier zal hij tot 1952 werkzaam zijn.

Oorlogsjaren
In augustus 1941 werd Bender bij Leningrad geraakt door een granaatscherf en verloor daarbij het gezichtsvermogen van zijn linkeroog. Na zijn herstel kon hij terugkeren naar Aurich en pakte hij zijn kerkmuzikale werkzaamheden weer op. Daarnaast werd hij ‘Kirchenmusikdirektor' voor Oost- Friesland en kwam hij via deze functie in direct contact met Christhard Mahrenholz, één van de grote mannen achter de kerkliedvernieuwing in Duitsland en het in 1950 te verschijnen ‘Evangelisches Kirchengesangbuch'. In september 1944 werd hij opnieuw opgeroepen voor de militaire dienst maar werd al snel door de Amerikanen krijgsgevangen gemaakt. In deze maanden werkte hij samen met de Amerikaanse Lutherse predikant Carl Albert Zimmermann, speelde orgel tijdens de diensten en componeerde vele liedbewerkingen die later werden uitgegeven als ‘Auricher Singbüchlein' (opus 1), een bundel die goed te vergelijken is met ‘Der Jahrkreis' van Hugo Distler.
Tot 1952 blijft Bender in Aurich. Daarna verblijft hij enige tijd in Langen bij Frankfurt, waar hij de eerste professionele kerkmusicus wordt van deze stad. Hij richt daar een kerkkoor en een koperblaasgroep op en organiseert vele concerten waar o.a. hedendaagse componisten hun nieuwe werk kunnen laten horen. Ook begint hij daar, naar het oude voorbeeld van Lübeck, een serie ‘Abendmusiken'. Na een jaar verlaat hij Langen en wordt hij cantor-organist van de
Michaelskirche in Lüneburg, de kerk waar Johann Sebastian Bach in zijn jeugdjaren orgel heeft gestudeerd. Ook hier is Bender zeer actief en ook hier bouwt hij een levendige kerkmuzikale praktijk op. In deze periode beginnen Benders activiteiten ook in Amerika de aandacht te trekken. In 1956 gaat hij voor de eerste keer als gastdocent naar de Valparaiso University, de universiteit waar Willem Mudde een jaar later ook les zou geven. Vanaf dat moment verlegt Bender zijn werkterrein steeds meer naar de Verenigde Staten en emigreert hij definitief in 1960, mede op aandringen van Prof. Hoelty-Nickel. Ook aan andere universiteiten geeft hij les o.a. aan de Wittenberg University in Springfield, Ohio en de Concordia Teachers College in Seward, Nebraska. Ondertussen houdt hij nauw contact met de Duitse kerkmuzikale wereld en vinden er regelmatig gastdocent-uitwisselingen plaats, o.a. met Heinz Werner Zimmermann. In 1976 keert hij definitief terug naar Duitsland en vestigt zich in Hanerau-Hademarschen in Sleeswijk-Holstein. Ook na zijn pensionering gaat Bender nog regelmatig naar Amerika en blijft hij actief tot op hoge leeftijd. In 1994 overlijdt hij na een kort ziekbed.

Composities
Jan Bender componeerde, verdeeld over 114 opusnummers, liefst meer dan 2500 kleinere en grotere werken: 444 koraalbewerkingen, 816 orgelcomposities, 102 liederen, 54 composities voor koperblazers, 932 voor piano. Deze opsomming is exclusief begeleidingen van alle kerkliederen in de ‘Lutheran Book of Worship'.
Op de website van David Fienen staan deze lange rijen van composities overzichtelijk gerangschikt naar opusnummer, liedteksten, chronologie, bezettingen etc. De url van deze site is (ook al!) te lang om door te geven (http://ftp.gac.edu/~dfienen/BenderCatalog/Biographical_Essay.htm), het meest simpel is deze via google te bereiken met de trefwoorden ‘kompositionen jan bender'. Boeiend zijn de vele toelichtingen die bij de composities zijn te vinden, de fragmenten uit Bender's dagboeken en uit brieven van en naar Bender, alles eenvoudig te bereiken met doorklikken.
Dat Willem Mudde de muziek van Bender hoog inschatte blijkt wel uit het feit dat deze in de ‘collectie Mudde' met meer dan 40 composities is vertegenwoordigd. Daarnaast vinden we liedzettingen met Duitse en met Engelse teksten terug in vrijwel alle verzamelbundels van kerkmuziek. Het is zonder uitzondering allemaal goede functionele liturgische gebruiksmuziek. De muziek van Bender is gecomponeerd in de neo-barokke stijl van de ‘Orgelbewegung', de invloed van Distler is vooral te beluisteren in zijn energieke ritmische beweging en contrapuntische helderheid.
Onder zijn talrijke orgelwerken neemt zijn opus 2 een bijzondere plaats in. De ‘90 koraalvoorspelen voor rechterhand en pedaal' droeg hij op aan Hans Pflugbeil die in de oorlog zijn linkerarm had verloren. Belangrijk zijn verder o.a. ‘Toccata, Aria en Fugue' (opus 6), '20 Short Organ Pieces (opus 6,2) en ‘Festival Preludes on six chorals' (opus 26). Zijn Nederlandse afkomst verloochent Bender niet met zijn opus 90: ‘Nederlandtsche Gedenck-clancken' op melodieën uit de Valerius-Gedenkklank. Zijn leraar en goede vriend Hugo Distler eert hij met zijn ‘Variation on a Theme of Hugo Distler' (opus 38). Deze melodie die Distler in 1934 voor een ‘Offene Singstunde' in Lübeck had geschreven was verloren gegaan, maar Bender wist de melodie later uit zijn geheugen weer op te schrijven en componeerde er zes variaties op. Hij verzocht de Amerikaanse pastoor Martin Franzman om er een Engelstalige tekst op de schrijven. Melodie en tekst werden bij de Amerikaanse Katholieken zeer populair en het lied werd later opgenomen in het Katholieke gezangboek uit 1978, Worship II.

Te omvangrijk om allemaal te noemen zijn zeker ook zijn vocale werken, ook nu zij graag verwezen naar de bovengenoemde website van David Fienen. Vermeld werd reeds de eenvoudige liedzettingen die Bender verzamelde in zijn ‘Auricher Singbüchlein' (vier bundels). Daarnaast componeerde hij vele grote werken waaronder de Weihnachtsgeschichte (opus 4), de Marcus Passion (opus 11), vele cantates en missen. Fraaie psalm- en evangeliemotetten verschenen van zijn hand, waaronder het zeer vitale ‘O sing unto the Lord a new song', swingende kerkmuziek, die dit jaar zeker een plaats zal krijgen tijdens het Jongerenmuziekweekend!

Muziekvoorbeeld O sing unto the Lord


Zijn Nederlandse afkomst is ook in zijn vocale werken te bespeuren, zo componeerde hij ‘A Letter of Anne Frank' voor koor, fluit en strijkers, welke compositie in 1978 in de Amsterdamse Waalse Kerk in première ging.

Jan Bender componeerde eenmaal een kerklied, eigenlijk heel vreemd als we constateren hoezeer hij het belang van het kerklied als centrum van de kerkmuziek inschatte. Hij schreef de melodie in 1967 op een tekst van de hierboven al eerder genoemde Martin Franzman ter gelegenheid van de 450ste verjaardag van de Lutherse reformatie. Dit lied werd in 2000 uitgekozen als ‘conference hymn' voor de grote Youth Conference in Laramie.


Muziekvoorbeeld O God o Lord of heavn

 


Visie en invloed
Vreemd genoeg blijkt Bender de enige compositieleerling te zijn geweest van Hugo Distler. Waarschijnlijk heeft Distler in die jaren genoeg gehad aan zijn eigen drukke componeer- en concertpraktijk. Tussen beide ontstond een zeer hechte vriendschap. Distler vertrouwde aan Bender als aan geen ander zijn problemen toe, een intensieve correspondentie laat zien hoe beide kerkmusici in het leven stonden en omgingen met de niet geringe problemen van die dagen. Bender werd later een warm pleitbezorger van Distler's muziek en zorgde ervoor dat de kerkmuziek van Distler in de Verenigde Staten alom bekend werd. Hij liet daartoe vele motetten van hem vertalen, waaronder het liedmotet ‘Es ist das Heil uns kommen her', ‘Salvation unto us has come'.


Muziekvoorbeeld Salvation unto us has come


Hoe beide kerkmusici met de nieuwe ontwikkelingen in de muziek daadwerkelijk omgingen blijkt uit de volgende korte citaten:
Bender vertelde dat Distler een keer heel erg boos werd toen hij suggereerde dat hij zonder problemen moderne, hedendaagse muziek zou kunnen schrijven. ‘Neen', zei Distler, ‘jij kan alleen maar schrijven wat je van binnen voelt, en als je denkt dat je zonder dat gevoel kan, zit je helemaal op het verkeerde spoor'.
In 1958 schreef Bender voor de eerste keer als een soort van experiment een koraalvoorspel in de twaalftoonsmuziek: ‘Allein Gott in der Höh sei Ehr', want hij was zeker niet bang om zijn gehoor te shockeren. Maar hij merkte al spoedig dat daar de grenzen van de kerkmuziek lagen. De kloof tussen de moderne muziek en de ‘gewone kerkganger' was zo groot geworden dat de hedendaagse muziek in de christelijke gemeente niet langer kon worden verstaan. Daarom probeerde Bender een brug te slaan tussen beide werelden, verstaanbare en geloofwaardige muziek te schrijven met een hoog artistiek gehalte.

In dit kader past de volgende opmerking van Distler in een brief aan Bender:
‘Waarom ben je bang voor de drieklank? Ik was een paar dagen geleden bij de première van ‘Mathis der Maler' van Hindemith. Een zeer dure, maar ook zeer leervolle avond... Ik kom er binnenkort mondeling op terug, op dit moment wil ik schrijven: deze muziek is verrassend eenvoudig, gebonden aan de grote en kleine drieklank, maar het mooiste van de moderne muziek wat ik tot nu toe heb gehoord. Ik wel alleen maar bevestigen wat ik jou al eerder zei: de gebondenheid aan de drieklank moet ‘nieuw verworven' (neu-erobert) zijn, niet vanuit de harmonische functionaliteit gedacht en gegroeid'.

Zo'n dertig jaar later constateert Bender in 1967: ‘Kerkmuziek moet zijn wortels hebben in het verleden maar tegelijkertijd moet het laten zien dat het echte kunst is, die zich ontwikkelt en groeit en in staat is te veranderen van iets ouds tot iets nieuws. Als ik het betrek op mij zelf: Ik probeer te laten zien dat kerkmuziek levend is en wonderschoon, dat het in staat is om uitdrukking te geven aan het geloof, belijdenis, liefde en vreugde en dankbaarheid aan God. Ik zie mijn kerkmuziek als een brug tussen het verleden en de moderne muziek van het heden en daarmee ook van de toekomst'.

Behalve door Distler is Bender ook duidelijk beïnvloed door Paul Hindemith. Hij achtte hem zeer hoog en noemde hem zelfs ‘Saint Paul'. Hij verplichtte later zijn Amerikaanse leerlingen de vertaling te lezen van de ‘Unterweisung im Tonsatz' (1937), ‘Craft of Musical Composition', één van de belangrijkste boeken over harmonieleer in die jaren.
De invloed van Hindemith is ook merkbaar in het voorwoord bij zijn ‘Organ Improvisation' (opus 59) en in zijn ‘Experimentum organo' (opus 55).

Nog steeds is de invloed van Bender in Amerika zichtbaar door zijn veel gezongen en gespeelde composities. Zijn boek ‘Organ improvisation for beginners: o book of self-instruction for church musicians' (1975) wordt ook op de conservatoria nog steeds gebruikt.
Zijn compositieleerling David Herman wijdde in 1979 een boek aan zijn leraar, ‘The life and work of Jan Bender' en binnenkort brengt hij een CD uit met werken van Distler en Bender.
Het is de grote verdienste geweest van Jan Bender dat hij de vernieuwingen van de renaissance van de kerkmuziek in alle bescheidenheid heeft overgebracht naar Amerika.

Hans Jansen

Geraadpleegde literatuur
Otto Meuthien, Eine Weihnachtsgeschichte van Jan Bender in Hamburg, in: Musik und Kirche, 1953, blz. 75
Jan Bender, Bruno Grusnick, Hugo Distler und ich, in: Festschrift für Bruno Grusnick, 1981, blz. 23
Jan Bender, Erinnerungen eines Lübeck-Verehrers, in: Der Wagen, 1982, blz. 41
Arndt Schnoor, Jan Bender in Memoriam, in: Musik und Kirche, 1995, blz. 118
Norbert Klose, Jan Bender in Memoriam, in: Der Kirchenmusiker, 1995, blz. 102
Winfried Lüdemann, Hugo Distler, eine musikalische Biographie, Augsburg, 2002
Svea, Regine Feldhoff, Der Organist und Komponist Jan Bender 1952 an der Stadtkirche in Langen, Lübeck, 2009