De blijvende betekenis van Willem Mudde

Categorie: Personalia
Publicatie in: Musica Sacra
Datum: oktober 2009

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

 

De blijvende betekenis van Willem Mudde

Zoals in de andere bijdragen van dit Mudde-nummer ook wordt aangegeven sprak Willem Mudde via verschillende media. Als all round kerkmusicus deed hij dat via de klinkende muziek als koordirigent, organist en componist, maar niet minder invloed heeft hij gehad via zijn artikelen, voordrachten en radio-lezingen. Hierin kon hij zijn visie, zijn standpunten en zijn mening telkens onverkort weergeven. Zien we bij Mudde in zijn muzikale optreden vooral de emotionele kant van de zaak, in zijn artikelen ontpopt hij zich als de zeer belezen wetenschapper, die letterlijk alle facetten van de kerkmuziek objectief tot op de bodem weet te analyseren. Deze artikelen lezend besef je weer dat kerkmuziek een professioneel vak is, een ambt, dat volgens Maarten Luther even belangrijk is als de theologie. Het is vooral deze theologische onderbouwing die de zaak van de kerkmuziek meer maakt dan alleen maar een vrijblijvende hobby. In dit artikel willen wij deze onderbouwing nader bekijken en nagaan hoe Mudde de kerkmuziek in Nederland nieuw leven heeft ingeblazen; wat zijn betekenis was voor zijn tijdgenoten en voor ons nog steeds is anno 2009.
Vrijwel alle lezingen en artikelen van Mudde zijn bewaard gebleven in twee grote verzamelbundels: ‘In de hof der evangelische kerkmuziek' (artikelen t/m 1977) en ‘Van kerkmuziek bevlogen' (artikelen 1977-1984). Zijn even omvangrijke als grondige studie over ‘Het Kerklied van Luthersen huize' in het Compendium bij het Liedboek voor de Kerken is ondertussen verplichte literatuur geworden voor alle kerkmuziekstudenten. Dat Willem Mudde ook in bredere kring nog steeds veel respect heeft blijkt wel uit het afgelopen juninummer van ‘Muziek en Liturgie' (tijdschrift van de Koninklijke Vereniging van Organisen en Kerkmusici), waarin Sebastiaan 't Hart, Wim Kloppenburg en Oane Reitsma verschillende aspecten van Mudde's leven en werk belichten.

Persoonlijkheid
Bij Willem Mudde was persoonlijkheid en visie onverbrekelijk met elkaar verbonden. Leven en werk vloeiden naadloos in elkaar over, Mudde wàs kerkmuziek. Hij was geheel zichzelf en in die eerlijke authenticiteit lag tevens zijn grote overtuigingskracht. Maar zijn visie was niet een particulier opgebouwd stelsel van meningen, als wetenschapper wist hij zich immer gesteund door een reeks van belangrijke theologen, musicologen, hymnologen en ook cultuurwetenschappers. Door zijn uitgesproken persoonlijkheid (zie bijdrage Marja Kamp blz xxx!) werden zijn theoretische beschouwingen altijd weer verhalen van vlees en bloed, werden er beslissende verbindingen gelegd tussen de studeerkamer en de zangers van de cantorij, de gemeenteleden op zondagmorgen.
Emotie was bij Mudde nooit goedkope, oppervlakkige sentimentaliteit, maar altijd geloofsemotie. Hij wist zich geraakt door het tot leven komen van de tekst en bracht deze geraaktheid over op zijn zangers en toehoorders. Hij kon het maar moeilijk verdragen als muziek zonder inspiratie werd uitgevoerd. Zo verzuchtte hij eens tegenover Oskar Söhngen dat de calvinisten ‘eben die Geist fehlten', het was wat saai en droog... Hij kende de kracht van goede kerkmuziek en voelde zich verplicht deze muziek dan ook ten volle tot ontplooiing te laten komen. Hoewel de kerkmuziek voor Mudde een ernstige zaak was en hem diep beroerde, benaderde hij dit alles toch met veel relativiteit en humor. Hij was een levensgenieter, hield van de goede dingen van het leven en stond hierin als ‘Bourgondiër' dichter bij de Katholieken dan bij Calvijn. Degenen die hem goed kenden wisten de humor en de diepere waarde te zien in uitspraken als: ‘hoe groter de zonde, des te groter de genade....' Hij stond volledig in het leven en wist mede daardoor velen voor de kerkmuziek te winnen.

Visie
De basis van de kerkmuziek vond Mudde in vele van Maarten Luther's uitspraken over kerkmuziek, zoals bijv. in het voorwoord van het Gesangbuch van Valentin Babst (1545):
‘Zingt de Heer een nieuw lied, zingt de Heer gij ganse aarde, want God heeft ons hart vrolijk gemaakt door zijn lieve Zoon, die Hij voor ons gegeven heeft tot verlossing van zonde, dood en duivel. Wie dit met ernst gelooft, die kan het niet laten: hij moet vrolijk en met lust ervan zingen en spreken, opdat anderen het ook horen en naderbij komen... Daarom doen de drukkers er zeer wel aan dat ze vlijtig goede liederen drukken....' ‘De muziek is een schepping van God, de muziek zal Hem dan ook altijd ten dienste staan, Hem ter eer'. Naar Lutherse overtuiging functioneert kerkmuziek niet als verfraaiing in de eredienst, maar is het een wezenlijk middel tot verkondiging van het Woord.
Mudde zag de kerkmuziek als de ‘viva vox evangelii', de levende stem van het evangelie. Het kerklied is daarvan het centrum, de liturgie is de voedingsbodem. De hoger ontwikkelde polyfone muziek zag hij als een middel om ook missionair bezig te zijn en verbond deze kunst dan altijd met het kerklied of liturgische elementen.
Het kerklied is de meest compacte vorm waarin het evangelie wordt samengevat op een wijze die iedereen kan begrijpen en op een melodie die door iedereen kan worden meegezongen. Vanuit het kerklied ontstaan liedzettingen en kunstiger liedmotetten, maar altijd moet de gemeente zich erin blijven herkennen.
De liturgie is de vaste structuur waarbinnen de eredienst zich in goede orde en in een gezond ritme zal kunnen voltrekken. Het belangrijkste moment in de naoorlogse opbouwfase voor Mudde was dan ook de ingebruikname van het nieuwe Evangelisch Luthers Gezangboek en vooral de nieuwe liturgie in 1955. Een gemeenschappelijke liturgie geeft eenheid aan de kerk en geeft ook een gezond kader waarbinnen de kerkmuziek kan functioneren. De Lutherse Werkweken voor Kerkmuziek waren nooit alleen maar gezellige koorweken met een slotconcert. Altijd (tot op heden) is de Werkweek ingebed in een liturgisch geheel: de week wordt begonnen met een eredienst op zondagmorgen, alle dagen zijn ingekaderd tussen de metten en de completen, er zijn tafelgebeden en zelfs na de slotuitvoeringen is er een korte avondsluiting. De kerkmuziek is ontstaan uìt de liturgie en is gemaakt vòòr de liturgie. Mudde heeft dat principe nooit losgelaten.

Moderne muziek
Als musicoloog heeft Mudde een scherp beoordelingsvermogen gehad toen hij de ontwikkeling van de experimentele muziek van de 60er en 70er jaren van de 20ste eeuw zag als een doodlopende weg. Reeds de dodecafonie (12-toonsmuziek) van Arnold Schönberg had hij afgezworen als volstrekt onbruikbaar voor de kerkmuziek, maar ook de latere seriële muziek, aleatoriek, music concrète en elektronische muziek stonden voor Mudde haaks op wat kerkmuziek beoogt: de teksten tot leven laten komen en verbindingen scheppen tussen kunst en gemeente. De nieuwe muzikale taal van David, Pepping, Distler, Bornefeld en Reda was in het tweede deel van de 20ste eeuw volgens Mudde precies de taal die in de liturgie de gemeente kon aanspreken. De onverstaanbare en voor het gemiddelde gemeentelid zelfs afstotende muzikale taal van bijv. Stockhausen, Kagel, Berio, Penderecki en Boulez was geheel ongeschikt voor de liturgie. Als musicus begreep Mudde deze ontwikkeling wel degelijk, als kerkmusicus kon hij er niets mee. Omdat de kerkmuziek zich afkeerde van deze modieuze experimenten werd ze door de seculiere muziekontwikkeling op den duur niet meer serieus genomen en afgedaan als neo-barok. Toch blijkt anno 2009 dat hedendaagse componisten weer meer verstaanbare muziek schrijven, rekening houden met het publiek en dat de muziek van Pepping e.a. weer meer aandacht krijgen.

Jeugd
Ook t.a.v. de pogingen ‘de jeugd bij de kerk te betrekken' was Mudde zeer sceptisch. Hij voorspelde de kortstondigheid van deze muziek en heeft ook hierin het gelijk volledig aan zijn kant gekregen. In het artikel ‘Van het tweede front' (In de hof der evangelische kerkmuziek, blz 113) schildert hij in felle kleuren de ongeloofwaardigheid en hypocrisie van de kerkdiensten met jazz-combo's, keldersamenkomsten met saxofoons en drums, de religieuze kitsch, de beatmissen. Deze muziek is in wezen amusementsmuziek, zorgt voor verstrooiing en heeft daarmee gemeen dat ze niet serieus hoeft te worden genomen. Het zijn eigenlijk kort werkende genotsmiddelen met een schijnactivering. Mudde voorzag het tijdelijke van deze oppervlakkige en vrijblijvende muziek en besteedde aan dit voorbijgaande verschijnsel niet langer aandacht. Hij zag dat de jeugd wel degelijk gevoel heeft voor kwaliteit (hetgeen op onze Jeugdmuziekdagen en ons Jongerenmuziekweekend ieder jaar weer wordt bewezen!) en hield vast aan zijn eigen uitgangspunten.

Kennis
Hoewel Mudde een enorme kennis van zaken had en zich continu op de hoogte liet houden van de ontwikkelingen op de voor hem belangrijke gebieden, heeft hij deze kennis nooit gebruikt om te imponeren, kennis was bij hem geen macht.
Zowel op het gebied van de liturgie, hymnologie, musicologie, orgel- en koormuziek wist hij precies wat er aan de hand was en had daarnaast een fundamentele kennis van alle historische ontwikkelingen. Hij kon daardoor uit de losse pols tijdens koorrepetities of vergaderingen de meest interessante zaken vertellen, die op dat moment uiteindelijk wel degelijk relevant bleken te zijn. Maar het was nooit belerend, uit de hoogte of quasi studieus, hij werd als eerste enthousiast over het betreffende onderwerp en wist aan anderen zijn enthousiasme over te brengen en te delen. Op die momenten was hij misschien wel op zijn best, zittend voor zijn koor of aan de vergadertafel, midden tussen de mensen waarom het gaat.

Zelfstandigheid
Als geen ander wist Mudde dat kerkmuziek ingebed is in de liturgie van de Kerk, dat er zonder Kerk zelfs helemaal geen kerkmuziek zou zijn. De christelijke gemeente vindt zichzelf binnen de structuren van de Kerk, het geeft orde en bescherming. Maar Mudde wist ook dat de Kerk als instituut kan verstarren en soms beslissingen moet nemen die voor het voortbestaan van het instituut wellicht noodzakelijk zijn, maar niet langer ruimte geven aan zaken die deze structuren te boven gaan. Echte kunst breekt door grenzen heen, echt geloof evenzo. De kerkmuziek was voor Mudde te waardevol om ingekaderd te worden. Nadat Mudde in 1946 de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek als zelfstandige werkgroep had opgericht, ontstonden na de fusie van de Evangelisch-Lutherse Kerk en de Hersteld Evangelisch-Lutherse Kerk (1952) de Commissie Kerkmuziek en de Commissie Liturgie, waarvan Mudde voorzitter was. Deze Commissies waren wel direct gelieerd aan de Synodale bestuursverbanden. Later werd Mudde prae-adviseur kerkmuziek van de Synode. Zo hebben er aan de ene kant altijd goede contacten bestaan met de kerkelijke bestuursorganen, maar kon Mudde aan de andere kant via de Werkgroep zijn vleugels zo nodig verder uitslaan. Mudde was geen man van het compromis, als hij iets belangrijk en waardevol vond wilde hij dat realiseren. Bestuurlijke structuren konden hem daarbij helpen, maar als deze structuren te beklemmend waren kon hij juist via de Werkgroep zijn plannen uitwerken. Zo kon het grote Internationale Congres voor Evangelische Kerkmuziek in Den Haag in 1971 alleen maar via de Werkgroep worden georganiseerd en toen de begroting voor dit grootse evenement vele tienduizenden guldens ging bedragen werd ingezien dat het beter was om van de werkgroep een stichting te maken.

Nalatenschap
Willem Mudde heeft ons een rijke erfenis nagelaten, een erfenis die intussen is opgenomen in de evenzo rijke Lutherse kerkmuzikale traditie. Het bijzondere is dat het Mudde gelukt is om een bloeiende kerkmuzikale praktijk, zoals deze in het Lutherse Duitsland al veel langer aanwezig was, naar Nederland over te zetten. Het is moeilijk te zeggen in welke mate hem dat precies is gelukt en ook voor hoelang zijn arbeid de komende decennia in Nederland nog zal doorwerken. Dit heeft waarschijnlijk meer te maken met de culturele, theologische, liturgische, kerkelijke situatie dan met de intrinsieke waarde van Mudde's nalatenschap. In deze laatste alinea's willen wij bekijken hoe de Nederlandse kerkmusici in het algemeen en de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek in het bijzonder deze bijzondere nalatenschap dienstbaar zouden kunnen maken aan de toekomstige ontwikkeling van de kerkmuziek in Nederland.

Culturele en sociale veranderingen
Rond de laatste eeuwwisseling was de algehele situatie in zeer weinig nog te vergelijken met de situatie waarin Mudde zijn werk aanvatte, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog. Het kerkelijk leven was toen nog een wezenlijk deel van het sociaal-culturele leven, de ontkerkelijking was nog minimaal, van individualisering had nog niet niemand gehoord en aan de belijdenis van de kerk werd nauwelijks getwijfeld. Gemeenschapsvormen waren overal nog intact, de gemeente was nog een echte gemeente, de Kerk was nog Kerk. Tot midden jaren vijftig verkeerde Nederland in de opbouwfase, er was enthousiasme, er waren nieuwe kansen. In een gunstiger sociaal en theologisch klimaat had Willem Mudde niet kunnen beginnen met zijn werk.
Misschien is deze situatietekening wellicht iets te zwart-wit aangezet, maar duidelijk is dat vanaf de jaren zestig dit totaalbeeld zal gaan veranderen. De naoorlogse productiemaatschappij veranderde in een consumptiemaatschappij, gemeenschapsvormen vielen uit elkaar, de individuele beleving verving het collectieve samenzijn, democratische processen vertraagden de artistieke plannen en de welvaart maakte velen onverschillig voor de wezenlijke zaken van het leven.
In Duitsland speelde deze veranderingen zich in een nog sneller tempo af, Helmut Bornefeld zag reeds in 1960 ‘dat de consumptief en passief geworden moderne mens was verdoofd door de welvaart, steeds meer naar nietszeggende amusementsmuziek luisterde en niet meer openstond voor kerkmuziek, de Kerk had haar kracht verloren'. Hij zette zich in talloze geschriften fel af tegen het instituut Kerk met ‘haar naar binnen gerichte beleidsmakers en haar starre bestuurders, een instituut waar geen ruimte is voor creativiteit en geloofwaardigheid'. Ernst Pepping componeerde de laatste tien jaar van zijn leven geen kerkmuziek meer en Kurt Hessenberg vroeg zich openlijk af of het schrijven van kerkmuziek nog wel zin heeft.
In Nederland was de invoering van het nieuwe Liedboek voor de Kerken in 1973 een enorme stimulans voor de kerkmuziek, wij beleefden in Nederland in die jaren een ongekende kerkmuzikale hoogbloei, zowel liturgisch en kerkmuzikaal. Essentieel was de inbreng van Mudde in dit Liedboek. De rijke Lutherse kerkliedtraditie kreeg hierin een substantiële plaats. Maar de Nederlandse bloeiperiode van de kerkmuziek was aan het eind van de 20ste eeuw alweer over zijn hoogtepunt heen. De ‘Entdeckerfreude' maakte plaats voor gewenning, de vernieuwingen hadden helaas geen inspirerend vervolg.
Mudde heeft deze ontwikkelingen zeker ook gezien en onderkend, maar wist dat de tijdgeest door niemand veranderd kan worden. Hij ging onverdroten door met zijn werk en hoopte het goede van de kerkmuziek naar de toekomst toe te kunnen bewaren.

Anno 2009
Anno 2009 heeft de hierboven geschilderde situatie zich alleen nog maar meer uitgekristalliseerd. De kerkgang is tot een voorlopig minimum teruggelopen, het belijden van de Kerk is op veel plaatsen vervangen door een theologie van ‘zoekend twijfelen, aarzelend vinden, vaag vermoeden' en van een individueel consumptief religieus beleven. De vraag kan gesteld worden of op deze plaatsen de gemeente nog een gemeente is, of de Kerk nog wel Kerk is. En of op deze plaatsen de kerkmuziek nog kan gedijen. Het niveau van het kerklied ontstijgt nauwelijks of niet deze ontwikkeling en het Kaski-rapport laat ons tenslotte weten dat het aantal kerkmuziekstudenten schrikbarend afneemt en dat binnen enkele jaren de vacante plaatsen niet meer door deskundigen kunnen worden ingevuld. Kortom, een situatie die in niets meer te vergelijken is met die van de naoorlogse jaren. Ons wachten heel andere uitdagingen dan toen Willem Mudde in 1946 met enkele getrouwe medewerkers de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek oprichtte.

Toekomst
Los van bovenstaande treurzang is het een feit onze Lutherse Kerk alweer vijf jaar geleden is opgegaan in de Protestantse Kerk van Nederland. Een fusie met nadelen en kansen. De grotere Lutherse gemeentes kunnen zich als zodanig zelfstandig profileren en doen dat dan ook vaak op deskundig kerkmuzikale wijze. De kleinere Lutherse gemeentes fuseren met andere PKN-gemeentes en hopen bij hun fusiepartner een open oor te vinden voor hun kerkmuzikale traditie.
De Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek heeft het werk van Willem Mudde na zijn overlijden voortgezet. Alle activiteiten bleven plaatsvinden, zelfs ontstonden er nieuwe loten aan de kerkmuziekstam, zoals het Jongerenmuziekweekend en het daaruit voortgekomen Luthers Projectkoor. Alleen het grote netwerk van internationale contacten, dat zo aan de persoon van Mudde verbonden was, hebben wij slechts voor een zeer klein gedeelte kunnen overnemen. Het werk in Nederland ging door, maar geleidelijk aan veranderde de culturele en kerkmuzikale constellatie. De Lutherse achterban verkleinde en vergrijsde zichtbaar, theologische accenten werden anders gelegd, er was weinig stimulans van kerklieddichters en (dus ook!) kerkliedcomponisten. Door fusies in PKN-verband kan niet altijd de Lutherse liturgie gehandhaafd blijven, al prijzen wij ons gelukkig dat onze liturgie als eerste in het nieuwe Dienstboek is opgenomen, inclusief alle Lutherse zondagsliederen. Maar als bij de viering van het 5-jarig bestaan van de PKN van de zes liederen er drie uit de Evangelische Liedbundel stammen, als gepreekt wordt over het thema Vijf jaar PKN: ‘Een flits over Pitstop' en als er een rap wordt uitgevoerd door de kinderen van de nevendienst blijkt wel hoever de PKN in al haar breedte afstaat van de traditionele Lutherse kerkmuzikale traditie.

Willem Mudde stelde reeds in 1956 dat de Lutherse kerkmuziek zal blijven bestaan, ook als er geen Lutherse Kerk meer is. De vraag is hoelang we onvermengd onze idealen kunnen uitdragen. Onze idealen van kwaliteit, de gerichtheid op de tekst, het zich dienend opstellen t.o.v. een goede liturgie. Of zal door onze overtuigingskracht vele anderen voor onze traditie gewonnen kunnen worden? PKN biedt ook kansen, ons achterveld is groter geworden, we kunnen daardoor meer cantorijen, kerkkoren en kerkmusici aanspreken. De eerst stappen op dit pad zijn gezet.
Klinkende muziek moet nieuw gecomponeerd blijven worden, aansluitend op onze traditie. Muziek in de stijl van Pepping, Distler en Reda en daar dan weer iets nieuws aan toegevoegd, zoals bijv. positief bleek bij het Magnificat van Jozef Swider zoals wij dat gezongen hebben tijdens de afgelopen Werkweek. Onze activiteiten voor de jeugd en jongeren zullen wij onverminderd blijven organiseren, dat goede kerkmuziek ook nu jongeren nog steeds aanspreekt is hoopvol!

Slot
Rondom Willem Mudde zal het ook in de komende jaren niet stil worden, zijn betekenis is te dominant om genegeerd te worden. Wij zullen hem zeker in ere houden en ons telkens door hem laten inspireren. Daarnaast is het een verheugend feit dat drs. Jan Hage, organist van de Haagse Kloosterkerk, binnen enkele jaren hoopt de promoveren op leven en werk van Willem Mudde. Ook Jan Hage is getroffen door Mudde's enorme actieradius en zijn bijzondere plaats die Mudde nog steeds inneemt in kerkmuzikaal Nederland.

Wij willen als afsluiting dezelfde plechtstatige woorden gebruiken die Mudde plaatste aan het eind van zijn artikel over zijn schoonvader en leraar Jan Zwart bij diens 100ste geboortedag, woorden in de oude stijl van Jan Zwart, woorden die vertrouwdheid en diep respect ademen: ‘Gij zijt voor tallozen een bron van vreugde en voor velen ook een wegwijzer geweest. Gij waart niet alleen een man van allure, maar ook een man naar mijn hart. Weest ervan overtuigd, dat Gij met Uw liefde voor Kerk en Kunst aanstekelijk hebt gewerkt en voor velen daarin tot een voorbeeld zijt gebleven.'

Hans Jansen