Walter Kraft (1905-1977)

Categorie Renaissance kerkmuziek
Publicatie in Musica Sacra nr 54
Datum augustus 2005


Kerkmuziek in de 20ste eeuw (deel XIII)

Met deze 13e aflevering in de serie over de vernieuwing van de kerkmuziek in Duitsland in de eerste helft van de 20ste eeuw zijn wij nu ongeveer gekomen op de helft van het gehele overzicht. Wij besteedden reeds aandacht aan Ernst Pepping (2001), Hans Friedrich Micheelsen (2002), Walter Blankenburg (2003), Kurt Thomas (2004) en Wilhelm Ehmann (2004) en bespraken min of meer uitvoerig de ‘Singbewegung' en de ‘Liturgische Bewegung'. Als in 2008 in Den Haag het grote internationale Heinrich-Schütz-Festival zal plaatsvinden zal naast Schütz veel aandacht worden geschonken aan Hugo Distler, die dat jaar 100 jaar geleden werd geboren. Hiermee zal dan een voorlopige afsluiting van deze grondig opgezette artikelenreeks zijn gekomen. De komende periode zal aandacht worden besteed aan Helmut Bornefeld (2006), Wolfgang Fortner (2007) en Hugo Distler (2008) en zullen de nog niet besproken ontwikkelingen van de kerkmuziekrenaissance de revue passeren, zoals de ‘Orgelbewegung', Lutherrenaissance, ‘Schützbewegung', een ‘dwarsdoorsnede' van de kerkmuzikale ontwikkelingen en de plaats van de kerkmuziek in de politieke constellatie vanaf de dertiger jaren. In deze aflevering is er aandacht voor de in 1905 geboren Walter Kraft, die misschien minder bekend is geworden, maar wel degelijk een opvallende plaats heeft gehad in de vernieuwing van de kerkmuziek in Duitsland.

Walter Kraft - leven

Als geen ander heeft Walter Kraft het volledige pallet van de kerkmuziek beheerst. Naast organist was hij koordirigent en cantor, componist, docent en organisator. En ook binnen deze deelgebieden heeft hij zich breed georiënteerd en bleek hij telkens van alle markten thuis te zijn. In mei 1977 kwam hij helaas veel te vroeg om het leven tijdens een felle hotelbrand in het Amsterdamse hotel Polen. Hij zou de volgende morgen zijn zojuist voltooide Blokfluitsuite door de eveneens omgekomen fluitiste Maren Lorenz hebben laten voorspelen bij Frans Brüggen.

Walter Kraft werd op 9 juni 1905 in Keulen geboren en deed als wonderkind reeds op 14-jarige leeftijd als concertpianist van zich horen. Enige tijd later werd zijn belangstelling gewekt voor het orgel en werd hij in 1924 organist van de Markuskirche in Hamburg. Hij studeerde in die jaren naast orgel en piano tevens compositie bij Paul Hindemith in Berlijn. Nadat hij nog enige tijd in Hamburg organist was geweest van de Lutherkirche werd hij in 1929 op 24-jarige leeftijd uit 45 medesollicitanten unaniem gekozen voor de functie van organist van de St. Marienkirche in Lübeck, de beroemde kerk waar Frans Tunder en Dietrich Buxtehude hem waren voorgegaan. Hugo Distler zal twee jaar later benoemd worden als organist van de naburige Jacobikirche in Lübeck. Tot zijn pensionering in 1972 zal Walter Kraft deze belangrijke functie bezetten en vele nieuwe activiteiten ontwikkelen, zoals het oprichten van de Dietrich-Buxtehude-Gesellschaft (1932), het weer opstarten van de door Buxtehude begonnen ‘Abendmusiken' (1933), het oprichten van een jongenskoor (1934) en het opzetten van het Lübecker Kirchenorchester (1939), een ensemble met hooggekwalificeerde beroepsmusici die allen op oude instrumenten speelden. Met dit ensemble voerde hij in 1939 de ‘Canzonen' uit van Giovanni Gabrieli, een compositie voor 3 orgels en 4 orkesten. Ook trok hij veel aandacht met de uitvoering van de 53-stemmige Mis van Orazio Benevoli uit 1628. Daarvoor had Walter Kraft in 1938 de Johannes Passion van Bach reeds uitgevoerd, voor het eerst in Duitsland in oude stemming en met oude instrumenten. Hij was solist in het even virtuoze als omstreden ‘Cembaloconcert' van Hugo Distler dat in oktober 1937 tijdens het grote ‘Fest der deutschen Kirchenmusik' in Berlijn werd uitgevoerd.

In 1947 werd Kraft benoemd tot leraar orgel aan de Freiburger Musikschule, de plaats waar in 1921 het door Willibald Gurlitt ontworpen ‘Praetorius-orgel' de impuls werd voor de ‘Orgelbewegung' in Duitsland. In 1950 werd hij artistiek leider van de nieuw gestichte ‘Musikakademie' in Schleswig-Holstein. Ondanks zijn vele verplichtingen bleef hij telkens tijd vrijmaken om te componeren en te organiseren. Zo organiseerde hij 1957 een groots opgezette viering van de 250ste sterfdag van Dietrich Buxtehude en liet hij bij deze gelegenheid zijn avondvullende oratorium ‘Die Gemeinschaft der Heiligen' met veel succes in première gaan. In 1967 organiseerde hij de ‘Frans-Tunder-Gedenktage' en kwamen composities van Lübeckse componisten tot klinken: Petrus Hasse, Frans Tunder, Dietrtich Buxtehude en hemzelf. Hij werd de eerste organist in Duitsland die het volledige oeuvre van Buxtehude, de 12 orgelconcerten van Händel en een zeer groot gedeelte van Bachs orgelwerken op de langspeelplaat vastlegde.
Hij blijft voor ons belangrijk omdat hij iedere keer laat zien hoe alle segmenten van de kerkmuziek dienstbaar zijn aan het grotere geheel. Hoewel hij een zeer virtuoze organist was, liet hij zich in alle bescheidenheid daar nooit op voorstaan en hij componeerde naast groots opgezette avondvullende oratoria even graag eenvoudige 3-stemmige liedbewerkingen voor de cantorij. Hij gaf even veel aandacht aan de organisatie van grote festivals en herdenkingen als aan de schuchtere, beginnende orgelleerling op de orgelbank. Hij wist de muziek en zichzelf telkens volkomen dienstbaar aan de kerk en haar liturgie.

Werken

Walter Kraft neemt duidelijk een heel eigen plaats in als componist. Misschien wat minder bekend dan zijn tijdgenoten Ernst Pepping, Hugo Distler en Johann Nepomuk David, maar intrinsiek zeker niet met minder zeggingskracht. Was Pepping 100% componist (inclusief zijn docentschap compositie), was Distler de expressieve artiest die zijn gedachten en gevoelens vooral via zijn composities ruimte gaf, maar ook actief was als begenadigd uitvoerend kunstenaar, was David de meest zakelijke van deze 3 (hij componeerde veel maar was ook directeur van de conservatoria van Leipzig) en Salzburg), Walter Kraft was de all round kerkmusicus die op alle deelgebieden actief was en zijn composities nooit als een doel op zichzelf beschouwde. Zijn grote oratoria kunnen worden gezien als persoonlijke Credo's, waarbij de uitvoerenden en de luisteraars meer dan alleen maar technisch betrokken zijn, het zijn ‘statements', vaak ingebed in een geheel van groots opgezette herdenkingen of festivals. Zo is zijn ‘Ostseekantate' (1931) niet los te zien van politiek idealisme en laat hij in dit werk regelmatig 2 of 3 volksliederen van de zeven Oostzeelanden in knap contrapunt gelijktijdig klinken. Zo is zijn ruim 2½ uur durende oratorium ‘Christus' (1944) tegelijkertijd drama en belijdenis in één en is zijn ‘Lübecker Totentaz' (1954) eigenlijk een ‘geestelijke opera', waarbij Kraft de kerkruimte met grootse ensceneringen volledig benut. Zijn ‘Die Gemeinschaft der Heiligen' (1957) kan gezien worden als een gecomponeerde eredienst, waarbij middeleeuwse stijlelementen gecombineerd worden met de meest moderne muziek; ook hier wordt de kathedrale ruimte van de St. Marienkirche in Lübeck optimaal en functioneel gebruikt en worden de ‘Gespräche' tussen de patriarchen, profeten, evangelisten en apostelen zonder enige tijdsbepaling letterlijk tegenover elkaar gesteld.
Zijn orgelwerken staan meer op zichzelf al zijn ook enkele orgelcomposities geschreven voor bepaalde gelegenheden zoals zijn "Laudatio ‘71" ter gelegenheid van het ‘Albrecht Dürerjahr' in 1971 of zijn ‘Triptychon St. Michael', dat hij in 1975 componeerde voor de viering van Michaëlsdag (29 september) en waarvan het hoofdthema wordt bepaald door de derde antifoon uit de vespers van het feest van de aartsengel Michaël. Zijn affiniteit met het kerklied blijkt uit zijn meest belangrijke orgelwerken: de Partita ‘Nun will sich scheiden Nacht und Tag' (1943) en zijn ‘Fantasie über drei Osterlieder' (1974). Kraft was naast orgelcomponist overigens ook een veel gevraagd improvisator.

Voor de cantorijpraktijk zijn vooral de Introïtusmotetten (1938) en de ‘Kanonische Choralmotetten' (1941) van belang. Uit de Introïtusmotetten klonk tijdens de laatste Jongerenmuziekdagen zijn ‘swingende' ‘Man singt mit Freuden', waarbij uitbundige passages worden afgewisseld met zeer verstilde momenten zoals bv. bij ‘das ist vom Herrn geschehen und ist ein Wunder vor unsern Augen'.

Tijdens de 55ste werkweek stond het motet ‘Gott ist unsre Zuversicht und Stärke' op het programma, ook hier zien wij in klein bestek grote contrasten. Fraai wordt bij ‘wenn gleich die Welt unterginge und die Berge mitten ins Meer sänken' in dalende lijnen de mogelijke ondergang van de wereld getekend, waarna breed in fortissimo het motet wordt besloten met ‘der Gott unsrer Väter ist unser Schutz!'

Ware juweeltjes zijn zijn ‘Kanonische Choralmotetten' (opgedragen aan Oskar Söhngen) voor de zondagen van het kerkelijk jaar. Ze zijn gecomponeerd voor twee tot vierstemmig koor, waarbij naast de streng canonische verwerking ook nog een vrije stem optreedt. Zonder dat Kraft ook maar één noot verandert plaatst hij de melodie van het kerklied in een perfecte canon, met als enige concessie de plaatsing van kortere of langere rusten tussen de regels. De kracht van het kerklied blijkt des te meer uit de polyfone onuitputtelijkheid van de melodieën. Als voorbeeld hieronder een fragment van ‘Nun danket alle Gott' (LvK 44), waarbij alleen de toegevoegde baspartij zich vrij beweegt. Opvallend is dat deze ‘4e stem' niet de bedoeling heeft de harmonische structuur aan te vullen, maar zich beweegt ‘vrij in gebondenheid'.

Zoals Walter Kraft in zijn voorwoord schrijft is deze functionele gebruiksmuziek ook zeer geschikt voor kinderkoren: ‘de ongebroken kracht van de melodie van het kerklied geeft ruimte tot een volkomen beheersing van de stem, als een melodie goed wordt gekend zal deze ook in de meest complexe polyfone structuren zingbaar blijven. Kinderen hebben gevoel voor lineariteit, ze laten zich niet afleiden en houden hun eigen lijn tot het einde toe vast'.

Slot

Walter Kraft is een kind van zijn tijd en heeft zich met zijn tijdgenoten bewust afgezet tegen de subjectieve, gevoelsrijke muziek van de Romantiek. Echter, hij ging daarna bewust eigen wegen. Hij verdiepte zich niet alleen in het Gregoriaans, de middeleeuwse meerstemmigheid van Perotinus en de componisten van de vroege Barok, hij had ook aandacht voor de Aziatische Gamelanmuziek en schuwde daarnaast de 12-toonsmuziek niet. Walther Krüger vat in zijn artikel ter gelegenheid van Krafts 55ste verjaardag het geheim van zijn levensfilosofie samen als hij zegt dat alle tegenstellingen op een hoger niveau worden opgeheven en op een ‘ruhende Mitte' betrokken zijn. Zoals Kraft zijn vele activiteiten weet te verenigen in een constante houding van dienstbaarheid en contemplatie, zo weet hij ook in zijn componeren alle facetten dienstbaar te maken aan het grotere geheel. Walther Krüger citeert tenslotte Johann Wolfgang von Goethe wiens woorden beter dan welke uitspraak ook het levenswerk van Walter Kraft weet te karakteriseren: ‘Und alles Drängen, alles Ringen ist ewige Ruh' in Gott dem Herren.'

Geraadpleegde litteratuur:

 

Dit artikel afdrukken Stuur dit artikel door