Bij de 100ste geboortedag van Hans Friedrich Micheelsen (1902-1973) deel 3

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra nr 46
Datum: december 2002

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Zoals in het vorige nummer van Musica Sacra reeds werd aangekondigd besluiten wij in dit decembernummer de driedelige serie over Hans Friedrich Micheelsen. Nu met een artikel over diens orgelmuziek. In het mei-nummer van het Duitse tijdschrift Forum-Kirchenmusik (sinds 1997 de nieuwe naam van ‘Der Kirchenmusiker') troffen wij een gedegen artikel aan van Andreas Rockstroh, waarin, na een korte algemene inleiding, vooral veel aandacht wordt besteed aan de orgelwerken van Micheelsen. Met vriendelijke toestemming van de redactie van Forum-Kirchenmusik plaatsen wij hieronder een door Hans Jansen vertaalde en enigszins verkorte weergave van het eerste gedeelte van dit artikel. (Redactie)

Een vernieuwer van Kerkmuziek

Hans Friedrich Micheelsen speelde in de muzikale praktijk tot voor kort helaas geen belangrijke rol meer, totdat hij door zijn 100ste geboortedag dit jaar opnieuw in de belangstelling is komen te staan. Hij wordt met Ernst Pepping, Hugo Distler, Johann Nepomuk David en Kurt Thomas weer door velen gerekend tot de generatie componisten die voor de vernieuwing van de kerkmuziek in de 20ste eeuw beslissend zijn geweest.
Micheelsen is niet alleen bekend geworden als docent, organist en componist, maar vooral als iemand die voor de opleiding van een nieuwe generatie organisten en cantores belangrijk is geworden. Hij heeft zo een zeer wezenlijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de evangelische kerkmuziek in de eerste helft van de 20ste eeuw.
In het oeuvre van Micheelsen speelt de melodie altijd een belangrijke rol. De oorsprong van deze betrokkenheid is te vinden in zijn ouderlijk huis, waar veel volksliederen en kerkliederen werden gezongen. Deze oerbron beïnvloedde de jonge Micheelsen zeer sterk. Zijn ontwikkeling liep dan ook niet via de grote vormen van de muzieklitteratuur, zoals symfonieën, opera's en oratoria, maar via de eenvoud van de melodie. In al zijn werk is daarom de ‘cantabiliteit' een essentieel gegeven.
Op het gebied van de harmonie was hij altijd op zoek naar nieuwe wegen. Hij zag af van de klassieke cadens met de vertrouwde tonica-dominant-verhouding (met leidtonen), maar ontwikkelde nieuwe harmonische mogelijkheden vanuit de melodische polyfone beweging. De ritmiek werd door de taal en de betekenis van de tekst door polyfoon-ritmische verwerking geïntensiveerd. Soortgelijke ontwikkelingen zien wij ook bij Ernst Pepping en Hugo Distler. Later hield hij zich onder invloed van Paul Hindemith zelfs nog bezig met de twaalftoonsmuziek, al was hij zich er altijd goed van bewust dat hij de gemeente muzikaal niet moest overvragen. Samenvattend kan worden gezegd dat Micheelsen nieuwe ontwikkelingen niet uit de weg ging, ze beproefde en ze zo mogelijk inpaste in zijn composities, maar dat hij tevens halt hield voor extreme vormen, omdat hij wist dat het extreme de eenheid van de gemeente zou verstoren. Micheelsen componeerde voor de gemeente, waarbij goed bedacht moet worden dat deze instelling zeker niet mag worden gezien als pretentieloos.

Vrije orgelmuziek

Orgelconcert 1 in A 1940 Bärenreiter 2058
Orgelconcert 2 Es sungen drei Engel 1943 Bärenreiter 2065
Orgelconcert 3 in Es 1947 Bärenreiter 2748
Orgelconcert 4 Nun freut euch lieben Christen g'mein 1951 Hüllenhagen 3042
Orgelconcert 5 Christe der du bist Tag und Licht 1954 Bärenreiter 3974
Orgelconcert 6 O dass ich tausend Zungen hätte 1961 Bärenreiter 2520
Orgelconcert 7 Wie schön leuchtet der Morgenstern 1963 Bärenreiter 2521

Onder de talrijke composities voor orgel nemen de 7 hierboven genoemde orgelconcerten alsmede een Concert voor orgel en koperblazers (1960) en een Concert voor orgel en strijkorkest (1965) de belangrijkste plaats in. De moeilijkheidsgraad van deze concerten, of beter: concertstukken, is deels weliswaar zeer hoog, maar worden al met al gerekend tot de standaardlitteratuur van de 20ste eeuw. De meest bekende concerten 2 en 5, welke de oude melodieën ‘Es sungen drei Engel' en ‘Christe der du bist Tag und Licht' als thematisch materiaal hebben, laten Micheelsen zien als een componist die, zelf met enkele sterke melodieën in het ‘Evangelisches Gesangbuch' vertegenwoordigd, integer met deze oude cantus firmi weet om te gaan.

De Orgelconcerten zijn meest driedelig van opzet: ingeleid met een Toccata, afgesloten met een Fuga en dat telkens met verwerking van de koraalmelodie. Als middendeel zien wij vaak een driestemmige Canzone. In liefst 5 concerten worden kerkliederen verwerkt, waarbij de muzikale taal behoudend is. Slechts in enkele gevallen, zoals in het zesde concert, is er geen maataanduiding en verschijnen er bi-tonale passages. Het laatste orgelconcert onderscheidt zich door de 5-delige opzet duidelijk van de eerder gecomponeerde concerten.

Het ‘Holsteinische Orgelbüchlein' componeerde Micheelsen in 1936 (in 1952 verschenen bij Bärenreiter - BA 1679). De bundel bevat zeven ‘Spielstücke' voor ‘Kleinorgel' en deze stukken zijn voornamelijk manualiter gecomponeerd. De technische eisen zijn niet hoog, al kunnen deze composities ook zeer goed op grotere orgels uitgevoerd worden, zoals Micheelsen in de toelichting uiteenzet. Hij tekent daarbij aan dat een ‘goede organist' de baspartij trouwens ook kan verdubbelen met het pedaal. Deze kleinere orgelstukken zijn uitermate geschikt voor de goede amateur-organisten. Aangezien bekende koraalmelodieën, als ‘Nun bitten wir den heilgen Geist' en ‘O Christenheit' verwerkt worden, kunnen deze orgelstukken goed gebruikt worden als intonaties in de eredienst, tijdens concerten, in de lespraktijk en in het bijzonder bij huisconcerten. Met het ‘Holsteinische Orgelbüchlein', dat als een goede inleiding in het orgel-oeuvre van Micheelsen beschouwd kan worden, heeft Micheelsen zijn verbondenheid met zijn geliefde Sleeswijk-Holstein willen uitdrukken.

Koraalgebonden orgelmuziek

Talrijke koraalbewerkingen van melodieën van Micheelsen zijn te vinden in diverse bundels met koraalvoorspelen. Zeer kenmerkend voor Micheelsen zijn drie ‘Hefte' met ‘Koraalmuziek voor orgel' (1935) met kleurrijke muziek die zowel volledig recht doet aan het koraal als aan het karakter van het instrument. Opvallend is hoe de componist in deze serie moderne versieringstechnieken toepast, zoals b.v. bij ‘Ach bleib mit deiner Gnade' of de tweede en derde variatie van de partita ‘Wie schön leuchtet der Morgenstern'.
Goed hiermee te vergelijken zijn de orgelstukken uit Micheelsens ‘Grenchener Orgelbuch' (1967), waarin deel I koralen en koraalmotieven worden verwerkt. Voor de orgelpraktijk worden hier 10 bewerkingen en een partita aangeboden over liederen uit het ‘Evangelisches Gesangbuch' voor Woord- en Hoofddienst en voor een ‘Abendmusik'. Als tegenwicht zijn in deel II vijf ‘Meditationen' van zeer verschillend karakter opgenomen. Deze ‘meditaties' met veel klankeffecten zijn geschreven voor orgels met grote dynamische mogelijkheden. Het ‘Grenchener Orgelbuch' wordt besloten met deel III: ‘Dialoge für Soloinstrumente und Orgel'. Vooral de composities in het tweede en derde deel van deze bundel bieden ruime mogelijkheden om concerten en ‘Abendmusiken' inhoud te geven.

Organistenpraxis

Tenslotte heeft Micheelsen voor de minder ontwikkelde organisten de verzameling ‘Organistenpraxis' geschreven. In 4 banden zijn koraalvoorspelen, trio's en intonaties van 96 kerkliederen opgenomen. Deze werden in 1952 uitgegeven door Verlag Hüllenhagen & Griehl in Hamburg (3011).