Adolf Brunner (1901-1992)

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra nr 43
Datum: december 2001

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Kerkmuziek in de 20ste eeuw (III)

Na twee uitvoerige artikelen over Ernst Pepping in de voorgaande nummers van Musica Sacra volgt nu een beknopter verhaal over de eveneens in 1901 geboren Zwitserse componist Adolf Brunner. Voor de volledigheid van deze serie vermelden we nog dat in 1901 ook geboren zijn de minder vooraanstaande kerkmusici/componisten Hermann Stern (1901-1978), Hans Humpert (1901-1943) en de Zwitser Bernard Reichel (1901-1992). Zijdelings zullen hun namen in de komende artikelen nog wel eens passeren. Volgend jaar zullen weer uitvoeriger artikelen verschijnen over o.a. de componist Hans Friedrich Micheelsen (1902-1973) en Karl Vötterle (1903-1975), de oprichter van de voor de kerkmuziek zo belangrijke uitgeverij Bärenreiter,. Vötterle heeft in de 20er jaren een wezenlijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de ‘Singbewegung', één van de beslissende ‘bewegingen' in de renaissance van de kerkmuziek in Duitsland.

Nu dan aandacht voor Adolf Brunner die opgroeide in de Zwingliaanse traditie van zijn geboorteplaats Zürich en de eerste muzieklessen kreeg van zijn oom Hans Lavater. De (kerk)muzikale wereld ging voor hem open toen hij als medestudent van Ernst Pepping tussen 1921 en 1925 in Berlijn studeerde aan de ‘Staatliche Hochschule für Musik' en les had van Franz Schreker, Philipp Jarnach en Walter Gmeindl. Zijn brede belangstelling zette hem tevens aan kunstgeschiedenis te studeren en zo maakte hij lange studiereizen naar Frankrijk, Italië en Griekenland. Toen Brunner in 1925 naar Zürich terugkeerde probeerde hij zijn nieuwe muzikale en kerkmuzikale inzichten te verwerken in de Zwingliaanse traditie. De liturgische situatie was echter nog lang niet rijp voor zijn bevlogen ideeën en zo schreef hij allereerst verschillende instrumentale werken: Symphonisches Orchesterstück mit Suite (1925), Streichtrio (1928), Sonate für Klavier (1933) en Sonate für Flöte und Klavier (1936). Zijn eerste kerkmuzikale compositie verschijnt in 1934: Missa voor koor a capella. Tot 1940 verschijnen met strakke regelmaat composities totdat de Tweede Wereldoorlog de productie plotseling doet stilstaan. Hij sluit zich aan bij de anti-fascistische ‘Gotthardbund' en wordt na enige tijd zelfs voorzitter.
Na de oorlog blijkt zijn brede belangstelling o.a. uit zijn functie bij ‘Radio Zürich' waar hij tussen 1949 en 1960 de leiding heeft over het programma ‘Politiek, economie en sociale vragen' en in 1955 richt hij de Zwitserse ‘Arbeitskreis für Kirchenmusik' op. In 1960 wordt hij lid van de Liturgiecommissie van de Züricher Landeskirche. Ondertussen had hij zijn compositorische werkzaamheden ook weer opgenomen en schreef hij afwisselend a capella koormuziek, vocale muziek met begeleiding en instrumentale muziek. Opvallende parallel met de actieve levensloop van Ernst Pepping is dat ook hij na 1969/1970 nauwelijks meer heeft gecomponeerd. Zijn laatste werk is overigens wel één van zijn sterkste composities: ‘Passionsgeschichte nach dem Evangelisten Markus' (1970) (gemengd koor, 8 solisten en orkest; met een praeambulum en 5 intonaties voor orgel). Tijdens de afsluiting van de EKEK-conferentie in Zwitserland in september 1991 hebben wij deze Markus-Passion in de Großmünster in Zürich kunnen beluisteren en wat voor diepe indruk heeft dit werk toen op allen gemaakt!

Wesen, Funktion und Ort der Musik im Gottesdienst

Niet alleen als componist is Adolf Brunner belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de kerkmuziek in Zwitserland. Het is ook met zijn boek ‘Wesen, Funktion und Ort der Musik im Gottesdienst' (1960) dat hij zowel theologen als kerkmusici op beslissende wijze wist te inspireren. In het aan hem opgedragen boek ‘Musik in der evangelisch-reformierten Kirche' (1989) wijst Klaus Knall op het directe verband dat er ligt tussen de door Brunner uitgedragen gedachten en de vorming van het in 1964 gestichte Zwitserse ‘Institut für Kirchenmusik'.
Zeer diepgaand ontwikkelt Brunner een ‘Theologie der Musik', die te vergelijken is met het gelijknamige boek van Oskar Söhngen. Opvallend is dat Brunner in tegenstelling tot Söhngen vrijwel geen citaten gebruikt (afgezien van enkele bijbelcitaten, en citaten van kerkvaders en reformatoren) en dan ook in het geheel geen literatuurlijst afdrukt. Volledig vanuit zichzelf ontwikkelt hij een systematisch opgezette theorie. Brunner behandelt achtereenvolgens het begrip ‘Kerk', ‘het wezen van de eredienst', ‘het fenomeen muziek' en ‘de functie van de muziek in de heilsgeschiedenis'. Tenslotte komt hij in het laatste deel toe aan de praktische uitwerking: ‘de theologische plaats van de muziek in de eredienst'. Het gaat te ver in dit bestek diep op dit boek in te gaan, maar iedere kerkmusicus wordt aangeraden dit nog steeds actuele boek eens ter hand te nemen. Vooral voor de Nederlandse kerkmusicus is dit boek interessant, aangezien Zwitserland, net als Nederland, immers ook nooit een liturgische en kerkmuzikale traditie heeft gehad. Zwingli was zelfs nog behoudender dan Calvijn en stond in het geheel geen muziek toe in de eredienst. Bij Calvijn mochten in ieder geval de psalmen nog gezongen worden, al was dat dan wel eenstemmig en zonder begeleiding door het orgel. In Zürich wordt pas in de 19e eeuw voor het eerst een orgel in de eredienst bespeeld.
Met heldere, nuchtere formuleringen geeft Brunner het belang aan van de kerkmuziek. Het is soms aan de ietwat voorzichtige kant, waarschijnlijk om de Zwitserse Zwingliaan niet te ver vooruit te lopen! Maar ontegenzeggelijk inspirerend, wat blijkt uit een geweldige opbloei van de Zwitserse kerkmuziek. Het klimaat was definitief veranderd en naast Brunner doen vele andere Zwitserse componisten van zich spreken: Willy Burkhard, Hans Studer, René Matthes, Albert Moeschinger, Henri Gagnebin en de eerder genoemde Bernard Reichel. Vooral grotere composities schreven Frank Martin (‘Golgotha') en de in Frankrijk wonende Zwitser Arthur Honegger (‘Le roi David'). De in januari 2001 overleden Markus Jenny heeft als hymnoloog in deze periode veel voor de ontwikkeling van het kerklied in Zwitserland betekend.

Tenslotte aandacht voor enkele koorwerken van Adolf Brunner. In het ‘Geistliches Konzert over de ‘Glechnis von den zehn Jungfrauen' (1939) heeft Brunner naast 4-stemmig koor als bezetting een strijkorkest (of -kwartet) en hoorn. De hoorn vervult hier vooral een symbolische functie en intoneert dan ook 5 maal de eerste melodieregel van ‘Wachet auf, ruft uns die Stimme'. Het motet ‘Gott ist Geist' is de afsluiting van het ‘Geistliches Konzert' ‘Jesus und die Samariterin am Brunnen' voor 3 solostemmen, fluit, strijkkwintet en orgel (1939). Opnieuw een opvallende bezetting. Hier volgt Brunner het dialoog-principe en geeft hij de woorden van de evangelist aan de tenor, de woorden van Jezus aan de bas en Samaritaanse vrouw wordt door de sopraan gezongen. Vaker zien wij bij Adolf Brunner dat hij het niet zoekt in het grootse en imposante. Liever sluit hij af met een eenvoudige bezetting en een even eenvoudig kerklied. Zo ook aan het eind van dit ‘Konzert'. Het a capella motet ‘Gott ist Geist' ontwikkelt zich in rustige polyfone lijnen met veel accent op ‘Wahrheit' en ‘anbeten'.
Tijdens de Jongerenmuziekdagen van 1994 stond het graag gezongen Pinkstermotet ‘Ich will meinen Geist ausgießen' op het programma. Dit motet werd gevonden in de in 1960 door Brunner uitgegeven bundel ‘Sechzehn Spruchmotetten'. Fraai volgt Brunner de tekst en laat hij de ‘Geest' in rustige dalende lijnen naar de aarde komen. Snelle achtste imitatorische noten bij ‘über alles Fleisch' geven het aanstekelijke aan van de ‘uitwerking' van de Geest.

Wij zien dat de vernieuwing van de kerkmuziek niet tot Duitsland beperkt is gebleven. Juist op het moment dat in Duitsland de ontwikkeling van de nieuwe kerkmuziek enigszins over haar hoogtepunt heen is (vanaf de jaren '60), zien we dat in Nederland, in Scandinavië en ook in Zwitserland een nieuw elan doorbreekt. Zeker telkens mede geïnspireerd door de Duitse situatie, maar ook overal op de eigen manier verwerkt. Zwitserland geeft het voorbeeld dat goede kerkmuziek zich kan ontplooien, ook daar waar aanvankelijk geen mogelijkheden aanwezig leken!