Kerkmuziekrenaissance in de 20ste eeuw (inleiding)

Categorie: Renaissance kerkmuziek
Publicatie in: Musica Sacra nr 40
Datum: december 2000

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen worden altijd pas echt goed overzien na verloop van enige tijd. Afstand in tijd en plaats schept ruimte waarbinnen helderder inzicht kan worden verkregen. Zo is het ook met de kerkmuziekgeschiedenis in de 20ste eeuw en dan vooral de zo belangrijke ontwikkelingen in de eerste decennia van deze eeuw. Nu ook in Duitse vaktijdschriften aandacht wordt besteed aan belangrijke voortrekkers van de kerkmuziekrenaisaance, geeft het ons tevens in Nederland de gelegenheid om te bezien hoe groot de invloed van de kerkmuziekvernieuwing in ons land is geweest.

In 1995 besteedden wij aandacht aan Johann Nepomuk David die toen 100 jaar geleden geboren was en die als één van de eersten definitief brak met het romantische idioom van de 19e eeuw en klare, heldere objectieve kerkmuziek componeerde. Zo werd de laatste jaren regelmatig aandacht geschonken aan componisten die 100 jaar geleden geboren waren: in 1996 was dat Eberhard Wenzel, in 1997 Karl Marx, 1998 Fritz Werner en Günther Ramin en in 2000 zijn het naast de componisten Willy Burkhard en Hans Klotz de theologen Oskar Söhngen en Christhard Mahrenholz, die ons meenemen naar die eerste boeiende jaren van de vernieuwing van de kerkmuziek. Het is goed om bepaald te worden bij deze jaren en te bezien in hoeverre deze verworvenheden van destijds nog van waarde kunnen zijn voor onze tijd.
De vernieuwing van de kerkmuziek liep destijds op den duur niet meer gelijk op met de ontwikkeling van de 'wereldlijke' muziek en werd door deze seculiere muziek niet langer als volwaardig erkend. Nu de ontwikkeling van de 'algemene' muziek aan het eind van de 20ste eeuw geleidelijk aan weer meer naar een breder luisterpubliek is omgebogen en de verstaanbaarheid groter is geworden, is de aandacht voor de kerkmuziek van de eerste helft van de 20ste eeuw tevens weer aan het groeien. De kerkmuziek begreep destijds al dat muziek in eerste instantie een communicatiemiddel is tussen uitvoerenden en luisteraars en dat er ìn en mèt de muziek (zeker in kerkmuziek!) iets wordt meegegeven dat weer boven deze muziek uitstijgt. Deze meerwaarde maakte kerkmuziek weer tot kerkmuziek en daarin is ze immer zichzelf gebleven ook toen de wereldlijke muziek zich hooghartig van haar afkeerde. Het is interessant en leerzaam om deze geschiedenis vanaf een grotere afstand te bezien en ons in te leven in die periode van de 'Entdeckerfreude'.
Het voert te ver om hier aandacht te schenken aan de 'honderdjarigen' van dit moment. Als we in het volgende nummer van Musica Sacra beginnen met de serie 'kerkmuziek in de 20ste eeuw', zullen we de namen van o.a. Oskar Söhngen en Christhard Mahrenholz zeker tegenkomen. In 2001 zal vooral aandacht worden geschonken aan Ernst Pepping (1901-1981), in 2002 aan Hans Friedrich Micheelsen (1902-1973), in 2003 aan Günter Raphael (1903-1960) en in 2004 aan Kurt Thomas (1904-1973). Belangrijke later geboren componisten zullen we tevens de revue laten passeren, en dan denken we vooral aan Helmut Bornefeld (1906-1975), Hugo Distler (1908-1942) en Siegfried Reda (1916-1968).
Met deze serie zal een compact overzicht gegeven zijn van de periode waarin de kerkmuziek haar legitieme plaats weer ging kon gaan innemen.