Pasen en kerkmuziek
Categorie: Relata refero
Publicatie in: Musica Sacra nr 19
Datum: maart 1993
Het feest van Pasen, het feest van de opstanding is vanaf het allereerste begin het centrum geweest van het christelijk geloof. Niet alleen was de zondag als opstandingsdag de centrale dag in de week, daarbovenuit groeide het kerkelijk jaar vanuit het paasfeest tot een evenwichtig opgezet geheel en ook wordt de liturgie van de zondagse eredienst telkens vanuit het paasevangelie gedacht. Het leven is sterker dan de dood, de genade groter dan de schuld, deze gegevens maken de liturgie tot een christelijke eredienst, waarin het geloof in de levende, opgestane Heer centraal staat. Bij de lezing uit het evangelie gaat de gemeente staan, de lezing werd en wordt in andere tradities omgeven met nog meer ceremonieel en zo trokken in Polen tot ver in de achtiende eeuw de edellieden bij de evangelielezing het zwaard, ten teken dat ze het evangelie desnoods ten koste van hun eigen leven wilde verdedigen. Om kort te gaan: Pasen is het levende hart van de christelijke gemeente, de gemeente die zingend en biddend de Heer aan het eind der tijden opnieuw verwacht.
Het is dan nogal wat als de laatste jaren het mysterie van Pasen op de theologische analytische snijtafel wordt gelegd. De ratio, het verstand lijkt het spontane geloof zachtjes aan de kant te willen duwen en alleen dàt aannemelijk en geloofwaardig te willen maken dat wij mensen met het verstand kunnen bevatten.
Als Prof. Dr. F.O. van Gennep de anglicaanse bisschop David Jenkins bijvalt als deze zegt niet te geloven in de lichamelijke opstanding van Jezus Christus en evenmin in wonderen, is de verwarring en de verontwaardiging groot. De Generale Synode van de Nederlands Hervormde Kerk poogt helderheid te verschaffen in de brochure Geding over de opstanding (juli 1991), maar hoewel deze brochure benadrukt dat het uiteindelijk gaat om de uitwerking van Pasen, dat de 'details' niet op de eerste plaats komen en er ruimte wordt gehouden voor een 'verschijnen in een ander lichaam', is er geen volledige afwijzing van Van Genneps standpunten en wordt het 'geloof in wonderen' niet volledig overeind gehouden. Kan de Kerk dan nog met overtuiging zingen:
Zingt voor de Heer een nieuw gezang!
Hij laaft u heel uw leven lang
met water uit de harde steen.
Het is vol wondren om u heen.
(Liedboek 225)
Het is volslagen irrationeel om te zeggen dat de ratio alles zal kunnen verklaren. Het mysterie van dood en leven, van de hele schepping is te groot voor ons verstand of, zoals Prof. dr. G. van der Leeuw het zei: 'Jezus Christus is afgedaald in diepten van ontzetting, die wij niet kunnen bereiken. Hij is ook opgestegen tot hoogten die wij nooit kunnen beklimmen. Aan beide kanten steekt zijn leven buiten het onze uit, het gaat dieper in de dood, het reikt hoger in het leven'.
Je kunt niet bewijzen dat wonderen bestaan, je kunt echter evenmin bewijzen dat wonderen niet bestaan. Het is de toon in deze discussie die de 'paasmuziek' maakt. Wie als theoloog deze discussie begint zal daarin dan ook iets heel positiefs te melden moeten hebben, iets dat de kern van het paasgeheim niet alleen volledig overeind houdt, maar daar ten opzichte van het verleden bovendien iets wezenlijks aan toevoegt.
Hoe houdt de kerkmuziek zich onder al deze opgeroepen twijfels en onzekerheden? Als kerkmusicus mag je je in deze discussie niet afzijdig houden, je bent deel van de Kerk en je hebt te maken met het belijden of het niet-belijden van deze Kerk. Het is zeker geen toeval dat de Prof. dr. G. van der Leeuw-stichting bij het afscheid van haar secretaris, ds. W.G. Overbosch een boekje uitbracht met de titel Opstanding (Zonnehof, Amersfoort 1992). Hierin worden de schilderijen van zes kunstenaars afgebeeld en worden artikelen opgenomen van Prof. Dr.K. Deurloo en ds. W.G. Overbosch, dit alles rond het thema 'opstanding'. De kunstwerken spreken klare taal, het geloof is zichtbaar, de overtuiging onmiskenbaar. Wat met verf op een linnen doek wordt gezegd is dan vele malen verfrissender dan de vele pagina's moeizame tekst van de brochure Geding over opstanding, hoe boeiend deze theologische uiteenzettingen dan ook mogen zijn.
Terug naar de kerkmuziek. Hoe moet ze zich houden? Moet ze zich aanpassen en een andere taal gaan spreken, een taal die de 'moderne mens' (wie of wat is dat eigenlijk precies?) aanspreekt? Moet ze de artistieke en liturgische drempels verlagen, opdat er in ieder geval een gehoor overblijft. Of moet ze maar weer doorgaan met waarmee ze bezig was, zich opnieuw concentrerend op haar taak: het verklanken van het evangelie, de viva vox evangelii?!
Muziek begint waar woorden ophouden, kerkmuziek begint zeker daar waar de Kerk niet meer de woorden weet te vinden het wonder van het evangelie, het wonder van Pasen overtuigend uit te stralen. Kerkmuziek werd vroeger ook wel Musica resurrectionis genoemd, 'opstandingsmuziek'. Muziek, die de opstanding keer op keer ervaarbaar maakt in het groot en in het klein, muziek, die doet begrijpen dat niet alles begrepen kan en hoeft worden en duidelijk maakt dat we zeker niet zullen begrijpen zolang we niet ten diepste onderkennen dat we gegrepen zìjn.
Goede kerkmuziek is dan paasmuziek, muziek die tintelt van leven en de tekst helder tot spreken laat komen. Opvallend is dan dat goede kerkmuziek geen onderscheid kent tussen muziek op teksten uit het Oude Testament en teksten uit het Nieuwe Testament, teksten zo gezegd van 'vòòr en ná de opstanding'.
Psalmmotetten of teksten uit Genesis of Job van Johann Hermann Schein, Heinrich Schütz of Hugo Distler doen niet onder voor de evangeliemotetten van bijvoorbeeld Melchior Franck, Andreas Hammerschmidt of Ernst Pepping. De levenskracht van deze kerkmuziek houdt geen halt bij het Oude Testament, ook muziek op Oud-Testamentische teksten is onmiskenbaar Musica resurrectionis. Het leven is sterker dan de dood, dat is zeker niet het alleenrecht van het Nieuwe Testament, zo blijkt alleen al via de kerkmuziek! Het nieuwe van het Nieuwe Testament is dat de zonde, het kwaad nu voorgoed verslagen is. 'Het pleit is beslecht!', zegt Maarten Luther midden in de middelste strofe van Christ lag in Todesbanden (Liedboek 203). Dit is het centrale gegeven van Pasen, een belijdenis die telkens weerstand oproept, het hele evangelie door, alle eeuwen door. Een belijdenis die de Kerk echter nooit zal mogen negeren zonder haar oorsprong te verloochenen.
De kerkmusicus staat midden in de kerkmuzikale praktijk en zal zich, zoals gezegd, zeker niet afzijdig kunnen en mogen houden van de theologische stromingen van zijn tijd. Van zowel Schütz als van Bach is bekend dat ze een uitgebreide theologische bibliotheek hadden en zich bewust waren van het feit dat ze als kerkmusicus tegelijk exegeet waren, uitlegger van de Schrift. Wie de werking van kerkmuziek ten diepste ervaart en daarmee de boodschap van het evangelie, zal zich door de soms verwarrende theologische discussies niet uit het veld laten slaan, maar zich immer vasthouden aan de kern van het christelijke Paasgetuigenis: 'De Heer is waarlijk opgestaan!'