Kerkmuziek en spiritualiteit

Categorie: Relata refero
Publicatie in: Eredienstvaardig XI
Datum: november 1995

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Con spirito sancto

Het valt niet mee om voor zoiets ongrijpbaars als 'spiritualiteit' woorden te vinden die dit verschijnsel volledig recht doen. Een musicus, maar vooral een kerkmusicus begint pas goed op gang te komen als woorden overgaan in muziek; hij staat klaar, daar waar woorden door de muziek hun meerwaarde kunnen krijgen en geeft diepere dimensies met in klank uitgedrukte noten. Dit geheim is in wezen onbespreekbaar; hoe meer je het zou analyseren, des te meer zal er verloren gaan. Muziek is per definitie 'spiritueel', 'geestelijk'; het is voorwaarde en uitkomst tegelijkertijd. Daarom is het altijd een ietwat 'fragwürdige' karakteraanwijzing als componisten aan het begin van hun werk de aanduiding 'con spirito' of 'con animo' plaatsen. Zou er dan muziek bestaan die zonder begeestering of zonder bezieling uitgevoerd moet worden? Moeten composities zonder de aanduiding 'con spirito' dan wat zakelijker tot klinken gebracht worden?

Het is duidelijk dat de 'spiritus' met al het geschapene meegaat. Schepping veronderstelt 'geest'. Het is wel onze taak dat deze 'geest' niet zal uitdoven. Muzikaal gezien is het het zout in de pap, echter niet de pap zelf. Teveel zout zou de smaak op den duur volledig bederven. Het is zo een smal gebied waarop de onontbeerlijke 'spiritus' op een heilzame wijze kan waaien. Het is de niet eenvoudige taak van de kerkmusicus het heilige en veilige midden te bewaren; aan de ene kant zal zakelijke droogheid, verlamming of verstarring doorbroken moeten worden, aan de andere kant zal zeker niet meegegaan worden met al te verwekelijkte, opdringerige of meeslepende charismatica.

Veelsoortigheid

Alle muziek, alle kerkmuziek is spiritueel, maar de ene compositie heeft meer spiritualiteit in zich dan de andere; zeker is ook iedere uitvoering niet even begeesterd. Los van deze verscheidenheid ligt er bijvoorbeeld een enorm verschil tussen de fijnzinnige spiritualiteit van een 'Quator pour la fin du temps' van Olivier Messiaen en uitbundige geestvervoeringen bij liederen in de Pinktergemeente. Negro spirituals hebben weer een andere achtergrond en de 'Kleine Geistliche Konzerte' van Heinrich Schütz (in het Frans klinkt het heel anders: Petits concerts spirituels!) zijn in geen enkel opzicht te vergelijken met de gezangen uit Taizé. Wie concerten bezoekt van het Festival Oude Muziek in Utrecht weet in welke hoge mate de lucht daar een week lang trilt van geconcentreerde muzikale artisticiteit.
Je kunt het begrip 'spiritualiteit' niet zomaar over één kam scheren, zeer zorgvuldig zullen telkens de zo verschillende uitingsvormen bekeken moeten worden.

Liturgie

De kerkmusicus zal altijd scherp moeten onderscheiden of bepaalde muziek wel of niet geschikt is voor de liturgie, voor de eredienst. Is ze 'eredienstvaardig'? Oskar Söhngen maakt in zijn boek 'Musica Sacra zwischen gestern und morgen' een helder onderscheid tussen de 'kerkmuziek voor de gemeente' en de 'geestelijke muziek voor daarbuiten'. Hij haast zich met te zeggen dat deze grens niet al te absoluut moet worden getrokken, maar voor een duidelijke discussie bewijst dit onderscheid goede diensten. Igor Strawinsky maakt verschil tussen 'religieus-geestelijke' en 'wereldlijk-geestelijke muziek' en onderkent daarmee dat wereldlijke muziek inderdaad wel degelijk spirituele waarde kan hebben. Het was de Hamburgse muziekcriticus Johann Adolf Scheibe die constateerde dat de door Dietrich Buxtehude rond 1680 in Lübeck opgezette Abendmusik terecht de uitvoering overnam van de meer concertante 'Geistliche Musik' . Deze artistiek ontwikkelde muziek verhuisde van de kerkelijke eredienst naar de vrijere concertruimte van de Abendmusiken. Zo zien we dat kerkmuziek die zich dusdanig ontwikkelt, de liturgische ruimte op den duur te buiten gaat. Kerkmuziek is alleen maar 100% kerkmuziek als ze zich ten dienste stelt van de liturgie. Op het moment dat - omgekeerd - de liturgie moet gaan dienen voor de uitvoering van min of meer concertante, spirituele muziek zal de liturgie niet alleen geen voedingsbodem meer kunnen zijn voor die kerkmuziek (omdat die muziek haar eigen leven leidt en alleen op zichzelf gericht is), maar bovenal zal de liturgie haar eigen identiteit verliezen en niet meer dienstbaar kunnen zijn aan de gemeente. August Vilmar merkt zelfs op: 'Wo aber die Liturgie abrogiert wurde, da sind Gemeinden zerrüttet worden bis auf den Grund' . Duidelijk is dat we de les uit de kerkmuziekgeschiedenis ter harte zullen moeten nemen en moeten zien dat het verval van de kerkmuziek inzette op het moment dat de liturgie niet meer als zodanig werd gerespecteerd. Het zou lang gaan duren eer nieuwe generaties het geheim van goede kerkmuziek weer ontdekten en zagen dat kerkmuziek alleen tot leven komt in een levende liturgische praktijk. Dat bij deze 'kerkmuziekrenaissance' in het eerste deel van onze eeuw de 'Geest' een beslissende rol speelde onderkent ook Oskar Söhngen aan het eind van zijn grote Theologie der Musik:

Des te dankbaarder kunnen wij zijn voor de wedergeboorte van de kerkmuziek in deze eeuw, aangezien deze renaissance het levende bewijs is, dat de Schepper-Geest de Kerk van Jezus Christus opnieuw bezocht heeft en met zijn 'gaven zevenvoud' rijk heeft gemaakt. Het gebed om het nieuwe lied zal daarom dan ook steeds het gebed om de Heilige Geest moeten zijn.

De Heilige Geest als katalysator, als aandrijver van goede ontwikkelingen die heilzaam zijn voor de kerk, voor de gemeente en voor de individuele gelovige.

Verantwoordelijkheid

Het is goed bovengenoemde driedeling vast te houden, aangezien er op de keper beschouwd een groot verschil bestaat tussen het geloof van de Kerk met haar concilies en haar dogma's, het geloof in de plaatselijke gemeentes met een zekere locale en historische inkleuring en het individuele geloof van de enkeling, die volkomen los van concilies, dogma's en religieus-sociale controle geheel alleen staat voor zijn God. In deze meest directe relatie neemt hij zijn beslissingen, in deze relatie vindt hij de volkomen rust. Van bisschop Basilius de Grote (4e eeuw) is bekend dat hij de eenzaamheid zocht om daarvandaan des te sterker in de gemeenschap te kunnen staan. C. Aalders schrijft in zijn boek Spiritualiteit - geestelijk leven vroeger en nu:

Voor Basilius was de eenzaamheid en de wereldmijding geen doel, maar een zegenrijk middel om tot ware gemeenschap te komen. Dit betekende, dat hij de eenzaamheid bewust in dienst stelde van de innerlijke discipline. Het werd een beoefening der eenzaamheid met als doeleinde de 'hesychia', of volkomen innerlijke rust. Naar niets zocht hij zo hartstochtelijk als naar de stilte. Volkomen rustig wilde deze man worden; zo stil moest het om hem heen zijn, dat men de lucht kon voelen trillen. Alle rumoer moest verklinken en alle oproer in de ziel tot bedaren gebracht zijn, opdat de mens de stem van God kon vernemen, die in zijn binnenste sprak. Heel het streven van Basilius was gericht op de 'hesychia' en hij heeft tenslotte dan ook bereikt, dat de rust hem zelfs niet meer verliet tijdens de hartstochtelijke disputen met de theologen in de strijd tegen het Arianisme.

Spiritualiteit dus als middel en zeker niet als doel, spiritualiteit die zich dienstbaar opstelt en niet alleen op zichzelf is gericht, spiritualiteit waarbij de eigen verantwoordelijkheid niet wordt uitgeschakeld of oplost, maar juist tot leven komt. Hier vinden we haarscherp een zeer essentieel verschil tussen de christelijke traditie en de mystieke oosterse religies, in het bijzonder het Hindoeisme. Aalders beschrijft dit als volgt:

De wijsgeer Chandradhar Sharma van de Hindoe-universiteit te Benares beschrijft de geestestoestand 'samadhi' als 'the ecstatic state in which the connection with the external world is broken and through which one has to pass before obtaining libertation'. In deze ervaring is de hindoese mysticus letterlijk alléén. Alle relatie is opgelost in eenheidsbeleving . De naar 'samadhi' hunkerende zoekt de laatste bevrijding. Dat is het einde van zijn verantwoordelijkheid. Bij Basilius begint nu echter op dat moment de eigenlijke verantwoordelijkheid.

In dit verband kan tenslotte H. Kraemer aangehaald worden die in zijn boek Godsdiensten en Kulturen bij de bespreking van de oosterse spiritualiteit er de nadruk op legt dat de oosterse mens vooral 'de bewerker is van zijn eigen heil'. Ook hier neemt de christelijke traditie onmiddellijk afstand. Het voert te ver - zeker voor een kerkmusicus! - deze zaken hier tot op de bodem te analyseren, zeker is wel dat de kerkmuziek midden in de wereld staat en met allerlei invloeden van buitenaf te maken heeft.

Meeslependheid

Dichter bij huis zien we in de rooms-katholieke Kerk vanuit haar traditie al langer en nadrukkelijker dan in de reformatorische kerken spirituele uitingsvormen. Ook in onlangs verschenen rooms-katholieke publicaties als 'Nova et vetera' en 'Liturgie en kerkopbouw' wordt ruim aandacht besteed aan het verschijnsel spiritualiteit. In september 1994 werd door de St. Gregoriusvereniging in het Limburgse Rolduc een studiedag gehouden met als thema 'De spiritualiteit van de kerkmuziek, de kerkmusicus en de kerkgemeenschap'. Het is goed te constateren dat naast al te extatische uitingsvormen ook de nuchterheid wordt onderkend. We zien bij Bernard Huijbers wat vage, onduidelijke 'twijfelende vermoedens':

Als de stemmen samenvloeien tot één groot geluid, voelt men zich daarin verbonden. Met dat gebundeld geluid kan men verder doordringen in de richting waar men God vermoedt en hoopt te vinden. Die geluidsstroom waarin men meedrijft, meegedreven wordt en mee-voortstuwt, is de geleider waarin contact gemaakt wordt tussen allen onderling, tussen hier en daarginds, tussen nu en straks en uiteindelijk, tussen ons en alle mensen en Hem die wij daar achter vermoeden.

Mgr. J.F. Lescrauwaet maant al meer tot een zekere nuchterheid:

De bezieling van ons liturgisch zingen wordt ingeademd door Gods Geest, die al generaties inspireerde tot
geloven, hopen, liefhebben, vertrouwen, vergeven en trachten te verdragen. Deze bezieling raakt soms ons gemoed, maar zij overstijgt het belang van de emotie. Deze bezieling gaat ook boven onze op zich respectabele, sentimenten uit. De Schrift die ons inspireert tot hymnen, geestelijke liederen en Psalmen (Col. 3,16) spoort ons ook aan tot nuchterheid.

Conclusies

Het is niet eenvoudig om vanuit de kerkmuziek onder woorden te brengen waar de grenzen van de spiritualiteit liggen. Zeker, de Geest waait waarheen hij wil en zowel het tegenhouden als het oproepen ervan is ons in diepste wezen niet gegeven. Echter, volkomen machteloos zijn we zeker niet. De uiterlijke vormen en structuren kunnen wel degelijk de 'geestelijke inhoud' mede-bepalen. Op dat moment begint de verantwoordelijkheid van de Kerk, van de gemeente, van de enkeling; op dat moment worden beslissingen genomen die al dan niet verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Niet alleen zullen praktisch gezien allerlei gevoeligheden een rol spelen, ook innerlijk reikt de invloed van zulke beslissingen diep. Zowel de les uit de kerkmuziekgeschiedenis, waar het verval van de kerkmuziek zeker mede werd veroorzaakt door een teveel aan mystieke, piëtistische en spirituele invloeden, als de les uit de oosterse mystiek, waar de eigen identiteit op een geheel andere wijze tot ontwikkeling komt dan in het westen, zullen we ter harte moeten nemen.

Wat muzikaal haarscherp wordt aangevoeld, valt niet zomaar in woorden uit te drukken. Voor wat buiten het kader van de liturgie gebeurt heeft de kerkmusicus natuurlijk geen directe verantwoordelijkheid. Wat wel in de liturgie plaatsvindt en directe invloed heeft op de liturgische gang in de eredienst zal wel degelijk nauwkeurig gewikt en gewogen moeten worden. Het belang daarvan is niet gering.

Belangrijk is het om te blijven zien waar de spiritualiteit vandaan komt. Het contact met de bron zal niet verloren mogen gaan, spiritualiteit mag dus in de eerste plaats niet geïsoleerd worden. 'Doxologisch' gesproken: de 'Geest' mag niet losgekoppeld worden van de 'Vader' en de 'Zoon'. Net zomin als een geïsoleerde 'Jesus-movement' toekomst had, of een vaag 'God-geloof' echt heilzaam is, net zo min kan een aparte 'pinkster¬beweging' ons de volledige breedte van het heil schenken. Het zal immer een 'spiritus sanctus' moeten zijn, in vrijheid gebonden aan 'de Vader en de Zoon'. En dan zal blijken dat spiritualiteit geen einddoel is, geen vervulling, maar ons exegetisch, pastoraal en kerkmuzikaal maar ook (of:juist!) maatschappelijk in beweging zet, juist op de plaats waar de enkeling zijn bestemming heeft.

Als de vraag naar spiritualiteit alleen maar een reactie is op de uitingen van een verharde materialistische consumptiemaatschappij en niet dieper en verder gaat, wordt het een doel op zichzelf en zal de vraag naar spiritualiteit weer even snel verdwijnen als ze gekomen is.
Spirituele muziek kan inderdaad ontspannen, tijdelijk doen vergeten en heilzaam afstand scheppen, maar als ze alleen maar kortstondige verlichting blijkt te geven en niet dieper reikt heeft het slechts uitwerking op de buitenkant, zonder de diepste kern te raken.
Muziek kan zelfs in uiterst extreme gevallen een bedwelmende en verdovende invloed hebben. Motorische en mechanische ritmes kunnen zo meeslepend uitwerken dat, net als bij de negerstammen in Centraal-Afrika, van een soort trance gesproken kan worden. Op het moment dat de eigen wil, de eigen identiteit en het eigen karakter onder druk komen te staan door de meeslepende extase van de muziek schiet deze muziek als liturgisch element haar doel ver voorbij. Op dat moment maakt de muziek niet vrij maar benevelt en beknelt het de enkeling en leidt het niet toe maar leidt het juist af van de concentratie op de centrale heilsfeiten.

Zoals in de inleiding opgemerkt werd, moet goed onderscheiden worden tussen de verschillende uitingsvormen van 'spiritualiteit'. Gezangen uit Taizé kunnen niet in één adem genoemd worden met charismatische liederen uit de pinksterbeweging.
Het algemene criterium blijft wel dat nagegaan moet worden of deze muziek in de eredienst van de gemeente een plaats kan krijgen. Bevordert ze de concentratie en schept ze eenheid of ontstaat er juist onrust en verdeeldheid? Is de muzikale beleving middel of alleen maar doel; wordt deze beleving aangeboden of op een krampachtige manier opgedrongen?

Zeer generaliserend kan de paradox gesteld worden dat in het huidige 'ego-tijdperk' de 'moderne mens' aan de ene kant op zoek is naar zijn 'eigen ik', zijn 'ego' en de ontplooiing daarvan, maar aan de andere kant dat 'ego' weer heel snel wil laten opgaan in massabewegingen. Het 'meedrijven' en 'meegedreven worden' van Bernard Huybers duidt niet direct op een sterk ontwikkeld eigen verantwoordelijkheidsgevoel. Je behoort jezelf inderdaad niet toe, maar hebt wel degelijk de verantwoordelijkheid voor jezelf. Zo zal overtuigend halt worden gehouden als in de eredienst muziek tot klinken zou komen die wel de buitenkant van de mens aanspreekt, zijn gevoelsleven en zijn emoties, hem wegtrekt uit de werkelijkheid en hem tijdelijke ontspanning en verlichting schenkt, maar niet zijn diepste zijn kern, zijn ziel aanspreekt en hem zo niet doet zien wat in diepste wezen van hem wordt verlangd, wat zijn eigenlijke bestemming, zijn opdracht is. De Geest is ons eenvoudig beloofd en hoeft niet geforceerd te worden. In vertrouwen en echte overgave zàl die 'spiritus sanctus' met ons meegaan zonder dat daar 'spirituele hoogstandjes' voor nodig zijn.

Goede kerkmuziek heeft voldoende bevrijdingskracht in zich om dit waar te maken. Het gaat om uiterst belangrijke zaken, dan zal ook zo ver en zo diep mogelijk gegaan moeten worden, zowel in de theorie als in de praktijk!