Vom Himmel hoch - Kerstmis en kerkmuziek

Categorie: Relata refero
Publicatie in: De Eerste Dag XX
Datum: november 1996

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Geen kerkelijk hoogfeest wordt altijd zo grondig en tijdig voorbereid als Kerstmis. Vlak na de zomervakantie, en vaak genoeg daarvóór, worden bindende afspraken gemaakt en voor de verschillende kerstvieringen de grote lijnen uitgezet. Het is iedere keer weer met een vreemde mengeling van reserve en betrokkenheid dat predikanten en kerkmusici zich inzetten voor het geboortefeest van de Heer. Tegenstellingen zijn er te over. Niet alleen het feest zelf kent vele paradoxen en ontleent het waarschijnlijk juist daaraan voor een groot gedeelte haar aantrekkingskracht, ook de tegenstelling met Pasen en vooral Hemelvaart is groot. Zitten er bij ascendit in coelum ieder jaar steeds minder mensen in de kerk en blijven met Hemelvaart op vele plaatsen de kerken zelfs helemaal gesloten, bij descendit de coelis zijn er daarentegen ieder jaar weer stoelen te kort. Het tegenstrijdige van deze situatie roept bij de 'hoog-liturgisten' een flinke dosis scepsis op. Ook ontkomt de kerkmusicus en de theoloog niet geheel aan een zeker schuldgevoel bij het doen van het nodige water bij de liturgische kerstwijn.

Het kerstfeest wordt per saldo zeker volkomen serieus genomen - daarover verderop meer - maar velen zullen zich herkennen in Willem Mudde's verzuchtingen bij Kerstmis in het algemeen en een lied als 'Stille nacht' in het bijzonder. Hij lucht zijn zo scherp liturgisch en kerkmuzikaal gevormde gemoed als volgt: '"Stille nacht, heilige nacht" zal, ondanks zijn gebreken wel net zolang gezongen blijven worden als wij kerstfeest vieren met onze gebreken! Want met zijn naïeviteit past het immers geheel bij onze vlucht op Kerstmis uit de werkelijkheid van Kerstmis. En met zijn zoetelijkheid begeleidt het ons loslaten van de kerkelijke stijl in de kerstnacht. Het identificeert zich met de geur van onze kerstbomen en kerstkaarsjes. Het past bij onze kersttafels en rode besjes, sterren en linten, kerststallen en brokaten engelen met krulhaar en roze glimlach, die als je ze op het lichtnet aansluit, zonder een mond te verroeren, het 'Stille nacht' ontroerend zacht laat klingelen. 'Stille nacht' is zelf één der middelen geworden waarmee wij het echte kerstfeest omzetten in het schijn-kerstfeest van intimiteit en zachtaardigheid. Het is a.h.w. zelf een kerstkaarsje geworden, dat wat zacht licht werpt in de winterse duisternis en dat, hoe dan ook, wat warmte lijkt te brengen in de koude menselijke verhoudingen. Wie weet of dit klinkende kaarsje, terwijl het vet der gevoeligheid van haar afdruipt, sommigen misschien nog op één of andere manier herinnert aan de oorspronkelijke zin van ons behagelijke midwinterfeestelijke kerstfeest. Wie weet heeft het toch nog waarden, die door de vakkundige bril onzichtbaar zijn. En wie zou ook durven beweren, dat het afgeschaft zou kunnen worden zonder schade voor anderen?'

Hoe sceptisch Mudde ook is, ook hij laat aan het eind ruimte voor de mogelijkheid dat de betekenis van Kerstmis ver uitstijgt boven onze zo goed bedoelde liturgische en kerkmuzikale opvattingen. Het wonder van de geboorte, van de schepping valt met onze ratio onmogelijk te verklaren, het bericht van Kerstmis en Pasen kan slechts met verwondering en verbazing geloofd worden. Een al te zeer technische analyse zou de kern van de boodschap zelfs wel eens plotseling kunnen doen wegspringen.
De kerk heeft het niet gemakkelijk met Kerstmis. De 'wereld' komt verwachtingsvol op bezoek en hoopt iets mee te kunnen nemen, iets te ontvangen; want, hoe sceptisch je ook mag zijn, de vele rand- en buitenkerkelijken hebben diep in zich wel degelijk een antenne voor de werkelijk waardevolle zaken. Zeker 'naar buiten toe' zal de kerk volkomen integer moeten zijn, wil ze geloofwaardig blijven overkomen. Woord en muziek zal dìe toon moeten vinden die aan de ene kant de kern van de gemeente aanspreekt, maar aan de andere kant tevens de velen die zich slechts eenmaal per jaar naar de kerk begeven. Kerstmis is voor een groot gedeelte inderdaad een commercieel gebeuren geworden, maar dat zeker niet alleen. Het christelijk geloof heeft voor de 'gesaeculariseerde wereld' nog een verborgen kerkelijk ingang via Kerstmis. Verscholen in de massa kan de enkeling als het ware door het sleutelgat van de kerkdeur naar binnen gluren, ergens wetend dat daar binnen bijzondere dingen geschieden. De kerk heeft vooral met Kerstmis een grote verantwoordelijkheid, juist voor die enkeling.

Lucas 2

Het is duidelijk dat de verschillende kerstvieringen ieder een eigen karakter zullen hebben. In de kerstnachtdiensten zal de toon anders zijn dan in de kerstochtenddiensten. En op het kinderkerstfeest en de schoolvieringen zullen andere liederen gezongen worden dan bij de kerstmaaltijd in de gemeente. De toon is iedere keer anders, het liturgisch kader zal niet overal even streng ingevuld hoeven worden en de kerkmuziek zal de souplesse moeten bezitten zich aan de telkens veranderende omstandigheden aan te passen. Het gaat op de beslissende momenten om de geloofwaardigheid van de toon, in wat voor omgeving die toon ook gezongen of gesproken wordt. De kerk weet dat het heil is verschenen 'aan àlle mensen', zoals in de epistellezing van Titus 2,11 in de kerstnacht vanouds gelezen is en zoals Heinrich Schütz op fraaie wijze heeft verklankt in zijn motet 'Es ist erschienen die heilsame Gnade allen Menschen' (SWV 371) uit de Geistliche Chormusik. Zeer nadrukkelijk 'toont' Schütz ons door schier onbeperkte herhaling van het woord 'allen' dat het heil werkelijk aan 'àlle' mensen is verschenen.

Niemand is dus uitgesloten en zo zal met Kerstmis zeker niet 'liturgisch-arrogant' met de kerstboodschap omgesprongen mogen worden. Het juiste woord op de juiste plaats en op het juiste moment.

Opvallend is dat zowel bij de engelenzang uit Lucas 2,14 als bij de lofzangen van Maria (Lucas 1,46-55), Zacharias (Lucas 1,68-79) en Simeon (Lucas 2,29-32) in het geheel niet gesproken wordt van zingen of musiceren maar van 'zeggen'. Maria 'zeide', Zacharias 'profeteerde, zeggende', de grote hemelse legermacht 'loofde God, zeggende' en ook Simeon 'loofde God en zeide'. Hoewel de kerkmuziek er altijd prat op gaat telkens zo nauw betrokken te zijn geweest bij de belangrijke heilsfeiten en voor de oorsprong van het Gloria graag verwijst naar de kerstnacht, moet nog maar bewezen worden dat de hemelse legermacht indertijd echt gezongen heeft. Loven kan inderdaad ook zeggend, sprekend. Liturgisch spreken op enigzins verhoogde toon is geen echt spreken en ook geen echt zingen maar heeft wel dezelfde carmen, dezelfde bezwering als zingen. Goede liturgisten weten dìe extra ademsteun en ritmiek te ontwikkelen die de tekst in alle diepte doet verstaan. Het wekt een grote mate van concentratie en ontvankelijkheid op, de luisteraar wordt van toehoorder participant, wordt actief in het verwerken van het gesprokene. Zo heeft de muziek zeker niet het alleenrecht op het tot leven laten komen van het woord (èn Woord met een grote letter). Muziek kan een beslissende meerwaarde geven, maar goed gesproken is beter dan slecht gezongen.

Singen und Sagen

Het is bijvoorbeeld in het Luther's kerstlied 'Vom Himmel hoch da komm ich her' dat het 'zeggen' naast het 'zingen' een evenwaardige plaats heeft gekregen. In Luther's gedachten over kerkmuziek komt dit gegeven regelmatig terug. Het is jammer dat dit 'Singen und Sagen' in de Nederlandse vrije vertaling van Jan Wit geen plaats heeft kunnen krijgen.

Vom Himmel hoch, da komm ich her,
ich bring euch gute neue Mär;
der guten Mär bring ich so viel,
davon ich singen und sagen will.

Ik ben een engel van de Heer,
daal uit de hemel tot je neer
en breng een nieuw en mooi verhaal
dat ik vertel in mensentaal.

Luther plaatste de muziek direct naast de theologie en Johann Walter, zijn naaste muzikale medewerker, dichtte in zijn loflied op de muziek:

'Sie sind in Freundschaft nahe verwandt,
daß sie für Schwestern wern erkannt.'


Ook Michael Praetorius stelde woord en muziek vlak naast elkaar in het voorwoord van zijn Polyhymnia Caduceatrix et Panegyrica (1619), als hij Cantio (gezang) en Concio (predeking) op één lijn plaatst. 'Singen und Sagen', woord en toon dus broederlijk, zusterlijk naast elkaar. Elkaar inspirerend en elkaar aanvullend. Het verhaal moet verteld worden, de kerstboodschap moet de wereld in. Zo publiceerde Luther in 1535 het kinderlied 'Vom Himmel hoch da komm ich her' met de bedoeling dit door de kinderen te laten uitspelen en er zo nog een extra dimensie aan toe te voegen. Een soort totaal-theater dus! Kinderen betrekken bij de bijbelse verhalen was ook in de zestiende eeuw van groot belang, spelenderwijs blijken veel zaken gemakkelijk geleerd te kunnen worden. In onze tijd is het bijvoorbeeld Romano Guardini die deze gedachte verder uitwerkt en stelt:

'De vierende mens moet niet gaan analyseren of 'verstandig' denken. De liturgie doet iets van hogere allure. In haar krijgt de mens de gelegenheid om de diepste zin van zijn bestaan te verwerkelijken, om helemaal te zijn wat hij volgens zijn goddelijke bestemming moet zijn en mag zijn: kind van God. In de liturgie moet hij zich 'verblijden over zijn
jeugd'. Het wonderbaarlijke van de liturgie is: kunst en werkelijkheid zijn één in dit op bovennatuurlijke wijze kind-zijn voor God. Datgene wat anders alleen bestaat in het rijk van het irreële is hier werkelijkheid. Ze zijn de bestaans- en uitingsvormen van een reëel, hoewel bovennatuurlijk leven. Maar ook dit leven heeft één ding gemeen met dat van het kind en dat van de kunst: het kent geen doel, doch heeft een zeer diepe zin. Het is geen arbeid, maar spel.

Luther ging bij zijn lied uit van het oude wereldse rondedanslied 'Ich komm aus fremden Landen her', dat door rondtrekkende zangers en speellieden op de marktpleinen werd gezongen als inleiding op de laatste nieuwtjes die ze gingen brengen. Hij gebruikte aanvankelijk deze speelse melodie die vooral voor kinderen zeer geschikt was, maar gaf later het lied de nu bekende, meer volwassen melodie mee toen het lied zich alom verbreidde en opgenomen werd in de liedbundels van Valentin Schumann (1539) en Valentin Babst (1545). De eerste melodie gebruikte Luther weer later voor zijn lied 'Vom Himmel kam der Engel Schar' dat in het Evangelisch-Luthers Gezangboek van 1955 als lied 20 een plaats kreeg met de ietwat ongelukkige vertaling 'Van boven kwam de Eng'len stoet'. Tekst en melodie zijn zowel in Duitsland als in Nederland altijd in de schaduw blijven staan van het veel sterkere 'Vom Himmel hoch'.
'Vom Himmel hoch' is vooral door haar actualisering van het kerstverhaal geliefd geworden. Het Hodie in 'Hodie Christus natus est', maar ook in zovele andere hymnen bepaalt de gemeente telkens bij het 'hier en nu' van het evangelie. Hoe sterk actualiserend kerstliederen kunnen zijn beschrijft Ignace de Sutter in zijn boek Vijftig kerstliederen van vroeger en nu. In het lied 'Maria die zoude naar Bethlehem gaan' is de plaatsbepaling wel heel duidelijk Vlaams met: 'Het hagelde, het sneeuwde, het miek er zo koud, de rijm lag op de daken'. Langs de rivier de Leie werd zelfs gezongen:

Sint Jozef die moest er om watertje gaan,
de Leie lag toegevrozen,
Sint Jozef sloeg er een lommetje in
al met zijn toebakdoze...

Het kerstevangelie komt zo heel dicht bij huis, vrijblijvende afstandelijkheid en gereserveerdheid krijgen geen kans.
'Vom Himmel hoch' is zo een kerstlied bij uitstek. Zeer direct wordt de gemeente bij de tekst betrokken, het is het kerstevangelie in een notendop.

Gouden octaaftoon

De sterke melodie leent zich uitstekend voor allerlei contrapuntische variaties. Het is geen toeval dat de grote componisten op het gebied van de contrapuntiek, Johann Sebastian Bach, Johann Nepomuk David en ook zelfs een Igor Strawinsky zich intensief met juist dit lied hebben beziggehouden. De melodische structuur van het lied vraagt zeer sterk om een polyfone, contrapuntische behandeling.
De hoge, korte aanhef plaatst deze melodie bij de groep van bijvoorbeeld 'Ein feste Burg', 'Ein neues Lied wir heben an' en 'All Morgen ist ganz frisch und neu'. Een groep van liederen met een sterk proclamerend en annoncerend karakter. In de kerkmuziekwetenschap wordt wel gesproken over de 'gouden octaaftoon' waarmee deze liederen beginnen. Niet aarzelend of wijfelend, zoekend of vermoedend, maar klaar en helder verkondigend op de hoge c. Fraai is in het Duits de woord-toon-verhouding van dit lied dat vooral in de tweede en vierde regel zo'n duidelijke dalende richting heeft (Vom Himmel hoch!). Dit is in het Nederlands helaas niet meegenomen kunnen worden.

Naast genoemde componisten heeft een groot aantal andere toondichters zich met dit kerstlied beziggehouden. In het boek Orgelliteratuur bij het Liedboek voor de Kerken verzamelde Liuwe Tamminga liefst meer dan 100 koraalvoorspelen en koraalvariaties bij dit lied. Ook de koorliteratuur laat zich niet onbetuigd. In letterlijk alle toonaarden, van C, D, F en zelfs G grote terts wordt dit vrolijke kerst-speellied bewerkt. Enkele opvallende voorbeelden willen we de revue laten passeren.

Johann Hermann Schein (1586-1630) bewerkte het lied tweemaal. In de bundel 'Opella Nova (I) uit 1618 is geplaatst een 'Geistliches Konzert' voor 3 solostemmen (twee sopranen en bas) en basso continuo, waarbij de bas de melodie zingt en de beide sopranen op speelse wijze de melodie voor-imiteren en variren. Hoewel tijdgenoten de melodie nog in haar oorspronkelijke vlotte ritmiek bewerken, treedt bij Schein al iso-ritmiek op en zijn de korte noten aan het begin van de regel verdwenen. Opvallend is dat alleen aan het eind bij 'Sagen' lange melismen gebruikt zijn. Het 'Singen und Sagen' was ook voor Schein wezenlijk, vooral als bedacht wordt dat hij naast componist ook een verdienstelijk dichter is geweest en zo eveneens de kracht van het gesproken woord kende.
Nog uitbundiger bewerkt Schein dit 'Sagen' in zijn vijfstemmige liedmotet uit het Cantional oder Gesangbuch Augsburger Confession uit 1627. Ook hier vrijwel alleen syllabische tekstverwerking, totdat bij 'Sagen' de alt plotseling in dartele zestiende bewegingen de betekenis van dit 'zeggen', dit 'verkondigen' uitzingt.

Op zondag Epifanie zou heel goed een motet van de 'Ungenannter Meister' (1700) in de liturgie een plaats kunnen krijgen. Matteüs 2,6 wordt fraai gecombineerd met de tweede strofe van 'Vom Himmel kam der Engel Schar':

Zu Bethlehem in Davids Stadt,
wie Micha das verkündet hat,
es ist der Herre Jesus Christ,
der euer aller Heiland ist.

De Anonymus gebruikt de bekende melodie van 'Vom Himmel hoch' en verweeft deze kunstig met de vrijwel homofoon verwerkte bijbeltekst. Enige polyfonie brengt hij verrassend in bij 'aus dir soll kommen der Herzog' waar hij het motiefje bij 'kommen' vanaf de sopraan via alt en tenor kwintsgewijs dalend naar de bas laat bewegen en net als bij de dalende thematiek van 'Vom Himmel hoch' het 'komen van boven' afschildert.

Met dit motet zijn we alweer in de tijd van Epifaniën aangekomen, voor de kerkmusicus en de theoloog een tijd van verademing. Niet alleen vanwege de doorgestane drukte tijdens de kerstdagen, maar vooral vanwege de meer zuivere liturgische toon die weer tot klinken kan komen. Het lijkt of het kerstfeest met Epifanie pas echt werkelijkheid wordt (wat in de oude kerk lange tijd het geval was!). De objectiviteit neemt het weer over van de subjectiviteit en het universele komt weer meer tot leven als het individuele en introverte terugtreedt; de kerk en haar gemeente lijkt zich weer te hervinden.
Hoe dan ook, ieder jaar is het weer een wonderlijke confrontatie tussen kerk en wereld. Op geen ander moment in het jaar treffen zij elkaar meer intens dan in deze dagen. Meer dan ooit blijkt dat de wereld de plaats is waar de kerk staat en de kerk er 'vrolijk zingend en sprekend' er is (en blijft) voor die wereld!