Zingend geloven - deel 6

Categorie: Kerklied
Publicatie in: Eredienstvaardig
Datum: oktober 1998

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Opmaten voor 'Liedboek 2000'

Afgelopen voorjaar verscheen, drie jaar na deel 5, het zesde deel van de serie 'Zingend geloven', bijdragen tot de ontwikkeling van het nieuwe kerklied. Vanaf deel 4 heeft de serie in opzet en uiterlijke verschijning een duidelijk gezicht gekregen en zo kan de serie nu ook als geheel beter beoordeeld worden. Nieuw in deel 6 is de toevoeging van de rubriek 'liturgische gezangen', waarin o.a. cantica, drempelgebeden, acclamaties, gebeden en enkele ordinariumdelen een plaats hebben gekregen. In de discussie rondom 'Liedboek 2000' speelt de serie 'Zingend geloven' een niet onbelangrijke rol. Ook deel 6 geeft weer een goed beeld van wat er op het gebied van het kerklied gaande is. Enkele kritische kanttekeningen bij deze ontwikkelingen volgen hieronder.

In de eerste plaats kan gezegd worden dat het verheugend is dat de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied er in slaagt om eens in de 3 à 4 jaar zo'n 80 nieuwe liederen bijeen te brengen en te publiceren. De kerkmuziek in Nederland is nog steeds een bloeiende zaak en de verschijning van het nieuwe Dienstboek zal zeker ook nieuwe impulsen kunnen geven aan de kerkmuziek in het algemeen en de cantorijpraktijk in het bijzonder. Reden genoeg om tevreden te zijn, maar nog geen situatie om de scherpte te verliezen en genoegzaamheid een kans te geven.

Het moderne kerklied

Eén van de grote vraagpunten blijft toch de ontwikkeling van het moderne kerklied, het kerklied dat zich artistiek gezien van het volkslied af beweegt en dat ophoudt volwaardig kerklied te zijn als een gemiddelde gemeente met een gemiddelde kerkmusicus niet meer in staat is dit lied goed te zingen. In grote kerkmuzikale centra met professionele kerkmusici zal de meest ingewikkelde melodie met een goede begeleiding, vooroefening en steun van een geschoolde cantorij zonder problemen tot klinken gebracht kunnen worden, maar als gesproken wordt van de 'breedte van de kerk', zal deze ingewikkelde melodie slechts in heel weinig plaatsen echt goed gezongen kunnen worden. Want dat een kerklied goed moet worden uitgevoerd is de immer aanwezige verplichting aan de muziek zelf. Muziek heeft pas waarde en zeker pas meerwaarde als ze technisch gezien 100% wordt uitgevoerd, moeilijke intervallen en lastige onregelmatige ritmes ten spijt. (Een aparte bundel met solo-liederen of cantorij-liederen zou eigenlijk nog niet eens zo'n slecht idee zijn!). De 'volle breedte van de kerk' heeft op het gebied van de kerkmuziek misschien wel een zekere pluriformiteit nodig, maar in de eerste plaats toch vooral inhoud. Een zekere geloofwaardigheid moet in het kerklied hoorbaar worden, mede door de melodie, die dan door iedereen - dat is een volkslied! - goed kan worden meegezongen.
Daarom is het jammer dat in deel 6 van 'Zingend geloven' slechts twee 'moderne' kerkliederen als solo-lied of cantorij-lied zijn aangemerkt (lied 74 en 77), terwijl bijvoorbeeld ook lied 1, 29, 43, 57, 73 of 75 melodisch of ritmisch alleen door een kleine groep min of meer geschoolde zangers pas echt goed kan worden uitgevoerd. Afwisseling van twee- en driedelige ritmes in snel tempo werkt alleen goed als dit soepel, maar daarnaast ook wel degelijk exact wordt gezongen. Zuiver muzikaal gezien niets dan waardering voor deze liederen, maar tot hun recht zullen deze melodiëen slechts kunnen komen op enkele plaatsen.

Het is in dit verband opvallend dat de serie 'Vespers met nieuwe muziek' in Harlingen (1986) geen vervolg heeft gekregen. Noch het daarbij verschenen goed leesbare boekwerk 'Nieuwe muziek in de Liturgie', noch deze vespers hebben de nieuwe muziek met de liturgie kunnen verbinden. Van de kant van de professionele kerkmusici was er toendertijd wel degelijk veel belangstelling en zelfs begrip, maar duidelijk werd dat kerkmuziek geen kerkmuziek is als ze niet wordt gedragen door een levende gemeente. Het is de kunst (letterlijk) om volwaardige muziek te schrijven die door iedereen zonder al te grote problemen kan worden meegezongen. Gelukkig treffen we in deel 6 ook genoeg voorbeelden aan van liederen die als volwaardig kerklied hun weg in de toekomst zeker zullen vinden.

Willem Vogel

Daaronder bevinden zich in de eerste plaats opnieuw de melodiëen van Willem Vogel, die als geen ander op even eenvoudige als muzikale wijze een tekst tot spreken kan laten komen, zonder geforceerd te zoeken naar opvallende nieuwigheden. Niet geheel correct vermeldt het voorwoord overigens dat 'liederen die via andere uitgaven hun weg al hebben gevonden, niet in deze bundel zijn opgenomen'. Een groot gedeelte van de liederen van Willem Vogel en Sytze de Vries werd namelijk wel degelijk eerder gepubliceerd in de verschillende uitgaven van de 'Amsterdamse Katernen' en ook zijn in deze uitgave van 'Zingend geloven' enkele liederen opgenomen die werden afgedrukt in de feestbundel bij Willem Vogels 75ste verjaardag, 'Woord op Wieken'.
Willem Vogel dus als de onbetwiste nestor van het Nederlandse kerklied , Willem Vogel die met slechts enkele noten muziek kan maken en zo is het ook in lied 32, 'U komt, mij lieve God, zo nederig nabij' op een tekst van Jaap Zijlstra.
Het is niet alleen de simpele dalende gebroken drieklank op A dur, die het 'komen van de lieve God' mild afschildert, niet alleen het ontwapenende melisme op 'lieve God', niet alleen de zo voorzichtig stijgende lijn (omhoog kijkend!) op 'nederig', het is vooral de verrassende dalende sext-sprong op 'nabij'. Wellicht een stijlmiddel uit de romantische vervaltijd van de kerkmuziek, toen de sext-sprongen te pas en vooral te onpas op sentimentele wijze werden gebruikt. Willem Vogel trekt zich hier niets meer aan van de opvatting dat kerkmuziek puristisch, objectief of emotieloos zou moeten zijn, maar maakt het 'nabij' op deze manier tastbaar reëel. Naast de dalende sext-sprong werkt bovendien de voorhouding van kwart naar terts perfect (van d naar cis) en roept zo een gevoel van grote tederheid op. Het laagste punt van de melodie (cis) op 'nabij' is geen toeval, dit zijn de dagen van gemis en moeite (strofe 1), duisternis, angst en pijn (strofe 2) en het ter aarde vallen en schreien (strofe 3). Op deze dieptepunten is de 'lieve God' aanwezig en nabij.
Haast nòg sterker werkt daarna de stijgende sext-sprong in de laatste vierde strofe bij de tekst 'doorbrak ... de zon die Pasen heet'. Waarschijnlijk heeft Vogel de derde en vierde melodieregel gecomponeerd bij strofe 4, want alleen in dit couplet valt het melodisch accent (op de hoogste noot!) op een beklemtoonde lettergreep en op een wel heel essentieel moment: de zon die Pàsen heet!
Ook de afsluiting is zeer sterk met het bereiken van de tonica (thuishaven) via de zesde trap, de mediant ('afgeleide') van de tonica. Eigenlijk ben je al thuis op de voorlaatste noot (fis); het '.... vindt U mij' krijgt daardoor iets van een 'perfectum', voltooid tegenwoordige tijd, '.... heeft U mij gevonden'. Hij is er al voor je het doorhebt!
Werkelijk een kleinood van ongekende klasse, met een enorme zeggingskracht. Als dit de norm is van een goed kerklied, hoe zwaar zou de kritiek op de middelmatigheid dan wel niet moeten zijn!

Andere liederen

Boven die middelmatigheid bevindt zich o.a. lied 62, een lied dat terecht bij de rubriek 'kinderliederen' wordt geplaatst, maar evengoed als volwaardig kerklied een plaats kan krijgen bij de lezing uit 2 Samuël 6 (David danst voor de ark). Niet alleen de aanstekelijke melodie van Joke Brandsma is zeer goed, opvallend is daarnaast zeker ook de vertaling van Sytze de Vries van een Friese tekst van Fredde Schurer. De oproep om mee te gaan met de optocht is in vier van de vijf strofen verklankt met heldere, open a-klanken: allemaal, binnenhaal; straat, gaat; raam, aan; gaan, staan; verder veel ij-klanken en het telkens laten rijmen van de laatste regel van het refrein met de laatste regel van de strofen. Zo'n tekst werkt aanstekelijk en zo plaatst Joke Brandsma als vanzelf alle ritmische en melodische accenten op de goede plaats, bijvoorbeeld 'Kom méé naar buiten allemáál' of 'want Híj wil onze Gód weer zijn'. Fraai is de bes bij 'slechte tij' (strofe 2: zorg; strofe 3: arm!) en de herstelde b juist weer bij 'zingen vrolijk'. Het tokkelende refrein met de achtste noten bij 'bij de harp en de cither en de tamboerijn' kán niet sprekender worden uitgebeeld.
Merkwaardig genoeg doet de redactie bij de korte toelichtingen bij de liederen achterin de bundel de suggestie alleen het korte refrein door iedereen te laten meezingen en het eerste gedeelte als een sololied te beschouwen. Neen! Dit is een lied voor jong èn oud èn allemáál!

De ruimte is hier te beperkt de bundel verder even grondig door te lopen. Aan een aantal opvallende zaken daarom in het kort nog enige aandacht. Zo is er een fraai contrafact (nieuwe tekst op een bestaande melodie) op de melodie van 'Wachters van de tijd' van Frits Mehrtens (Zingt Jubilate 556) met het hoog eindigende 'Daar is licht!' Wim Pendrecht pakt dit lichtmotief zeer sterk op met in de laatste regel telkens: 'in het donker groeit/ wordt/glanst het licht' en in strofe vier: 'Door de Geest zien wij het licht.' Een ander contrafact schreef Wim Pendrecht op de melodie van 'Er heeft een stem gesproken' (LvK 100). Ook hier een 'spreken en horen' (strofe 5) en een 'op weg gaan'. Verder schreven Wim Barnard (lied 27) en Andries Govaart (lied 23) contrafacten, resp. bij lied 347 en 382 uit het Liedboek. Bij de tekst van Andries Govaart kan afgevraagd worden of bij een oude melodie uit de 12e eeuw wel een tekst kan worden geschreven uit de 20ste eeuw. De heldere, klare geloofstaal van de eerste eeuwen, die in woord en toon te horen zijn, lijkt niet aan te sluiten bij de 'moderne' taal van onze tijd met haar twijfel en ongeloof: 'Hij was ons licht, hij is gedoofd; wij hebben tevergeefs gehoopt. Wij leven met de luiken dicht, in angst verschanst en zonder licht', etc. Hoe groot is de invloed van een bestaande melodie en welke gedachten- en geloofsassociaties zullen daarbij ongewild worden opgeroepen?

Verder zijn er opvallend veel refreinliederen (20 van de 78 liederen), liederen vertaald uit nieuwe Duitse liedbundels en kinderliederen. Veel componisten hebben nieuwigheden ingebracht en zo eindigen veel liederen hoog (waaronder een aantal op de kwint), wordt, zeer ongebruikelijk, begonnen op de kwart (lied 51) of de sext (lied 44) van de toonladder en wordt zo'n vijf maal de 'diabolus in musica' gebruikt, de zo moeilijk te zingen 'duivel in de muziek' (verminderde kwint/overmatige kwart). Telkens overigens fraai toegesneden op de tekst, bijvoorbeeld 'het uur is gekomen' (lied 9), 'kille ondergang' (lied 11), 'op het woeste water zweeft Gods Geest' (lied 52), 'verlaten, gekruisigd' (lied 99) en als een overwinning op het kwaad, het terugtrekken van de zee: 'de derde dag is goed' (lied 12).
Een aardig melodie-citaat gebruikt Willem Vogel tenslotte in lied 8, waar hij in de laatste regel de eerste pregnante noten van lied 195 uit het Liedboek gebruikt (Nu valt de nacht) bij '.... de beker vol verdriet' (een tekst van Sytze de Vries over het opgaan naar Jeruzalem).

Sommige liederen zijn uit zichzelf sterk genoeg en hebben eigenlijk niet eens een begeleiding nodig, zwakkere liederen hopen hun gemis met een bijzondere instrumentale bewerking te maskeren. In de meerstemmige uitgave zijn aardig wat liederen van voorspelen voorzien, worden er bovenstemmen aangeboden en is bij één lied (39) zelfs een pianopartij gecomponeerd die zo uit de pianoboekjes van Duvernoy lijkt te zijn weggelopen. Hier is zeker geen sprake meer van een kerklied; als de melodie te weinig vocale zeggingskracht blijkt te hebben moet deze niet geschreven worden. Ook een pingelende pianopartij kan daar helaas niets meer aan doen.

Liturgische gezangen

Nieuw in de serie 'Zingend geloven' is het 'aanhangsel' met 32 'Onberijmde zangen voor liturgisch gebruik'. Naast de in de inleiding genoemde rubrieken zijn er nog enkele lichtliederen, een zegenbede, drie liederen 'in paradisum', een vertaling van een Byzantijnse licht-hymne en een melodie bij het Luthers Avondgebed. Opvallend is dat in deze rubriek in het geheel geen sprake is van experimentele melodiëen. Alle melodiëen zijn eenvoudig en snel zingbaar, functioneel voor de praktijk op zondagmorgen. Al kan je je daarbij tegelijkertijd afvragen waarom bij de kerkliederen wel geëxperimenteerd wordt met moderne stijlmiddelen en bij de 'liturgische gezangen' niet.
Een mooi contrafact schreef Joke Ribbers op de melodie van 'Gott des Himmels und der Erden' (lied 108). Het 'in Paradisum' - Dat een engel u geleide - heeft met deze melodie sterke papieren in het oude lied van Heinrich Albert. Het Evangelisch Gesangbuch heeft in strofe 7 van gezang 445: 'Deinen Engel zu mir sende, ..., der auch endlich mir zu Ruh trage nach dem Himmel zu'.
Jammer is dat het sprankelende Glorialied, 'De hoge God zij alle eer' van Wim van der Zee en Arie Eikelboom (lied 93) niet is vermeld bij de rubriek kinderliederen, hoewel dit lied speciaal voor de kinderen is geschreven. Fraai is hoe Arie Eikelboom dicht tegen het aloude 'Allein Gott in der Höh sei Ehr' aanzit en toch verrassend eigen wegen gaat. Dit is levende traditie: het goede bewaren en daarnaast nog iets toevoegen aan die traditie!

Een wel heel eigen vertaling van de Improperia geeft Maria de Groot op muziek van Marijke Bleij (lied 103). Zeker nu het gebruik van het 'Beklag Gods' in discussie is (zie 'Eredienstvaardig' XIV,3 en XIV,4) zal deze bijzondere invulling van de Improperia zeker de aandacht trekken.
Veel teksten en toonzettingen van de Vries/Vogel werden tenslotte in de 'Amsterdamse Katernen' eerder gepubliceerd en hebben daar hun waarde reeds bewezen. Zij ademen alle een functioneel-liturgische sfeer zonder de muzikaliteit te verloochenen. Goed zingbaar zonder snel aan slijtage onderhevig te zijn.
Al met al een bundel met enkele zeer sterke liederen en een groot middengebied waarvan sommige liederen zich in de praktijk wellicht alsnog kunnen onderscheiden. Als één van de opmaten voor 'Liedboek 2000' zal deze bundel haar waarde in de komende tijd zeker kunnen bewijzen!