Lutherse liedboeken in Nederland

Categorie: Kerklied
Publicatie in: Het Kerklied (Handboek)
Datum: januari 2001

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Inleiding

Het was de 19e eeuwse Duitse theoloog Alfred Niebergall die stelde dat als men wil weten wat er in de verschillende kerken geleerd en wat er dogmatisch geloofd wordt men de cathechismus ter hand moet nemen, maar dat men naar het gezangboek moet grijpen om te weten te komen wat er van zijn geloofsinhoud werkelijk levend is geworden.
Liedboeken zijn een spiegel van hun tijd, niet alleen in theologisch en liturgisch, maar evenzeer in cultureel, kerkhistorisch en muziekhistorisch opzicht. Interessant zijn telkens de voorwoorden van de bundels waarin verantwoording wordt afgelegd van de vele moelijke beslissingen die moesten worden genomen. Nooit blijkt een gezangboek zonder weerstand te zijn ingevoerd. De geschiedenis van de liedboeken laat verder haarscherp zien wat een goed kerklied is. Eendagsvliegen worden snel vergeten, maar het echte kerklied met een sterke melodie en een kernachtige tekst blijkt het iedere keer 't langst vol te houden en komt na een periode van verval als eerste weer terug. Ook Nederland heeft zich aan het eind van de 18e eeuw niet kunnen onttrekken aan de geest van liturgisch verval tijdens de periode van Verlichting en Rationalisme. Het zijn echter de Lutherse liedboeken geweest die het sterke reformatorische kerklied de 20ste eeuw hebben ingeloodsd en ook in oecumenisch verband voor verspreiding hebben gezorgd.

16e en 17e eeuw

In tegenstelling tot de Nederlands Hervormde kerk heeft de Lutherse Kerk in Nederland een zeer groot aantal liedboeken gehad. De geschiedenis laat zien dat de Hervormde Kerk pas in 1806 haar 'Evangelische gezangen' invoerde, met in 1866 haar Vervolgbundel, terwijl de psalmberijming van 1773 pas in 1961 werd vervangen. In 1938 verschijnt de Hervormde Bundel 'Psalmen en Gezangen voor den Eeredienst', die in 1973 wordt opgevolgd door het Liedboek voor de Kerken.

De geschiedenis van de Lutherse liedboeken kent veel kortere spanningsbogen en begint al in 1565, als in Antwerpen een Nederlandse vertaling verschijnt van het zogenaamde 'Bonner Gesangbuch' (2 herdrukken in 1567). Antwerpen had altijd al voorop gelopen in de Hervormingsbeweging. Als havenstad met vele belangrijke internationale, economische contacten zag ze zich genoodzaakt andersdenkende kooplieden te ontzien en kon ze uit puur eigenbelang niet al te streng optreden tegen ketters. De keizer was zelfs gedwongen het edict van 1550 zoverre te herzien dat de bepaling moest komen te vervallen dat het verboden was om ketters te herbergen. Het waren overigens eveneens twee Antwerpse Augustijner monniken, Johannes van den Esschen en Hendrik de Vos, die in 1523 op de markt in Brussel als eersten de vuurdood stierven, nadat ze geweigerd hadden de Lutherse leer te herroepen. Maarten Luther dichtte naar aanleiding van dit bericht zijn eerste lied 'Ein neues Lied wir heben an'. Antwerpen dus als een belangrijk economisch, cultureel en religieus centrum in de 16e eeuw.

De inhoud van het 'Bonner Gesangbuch' was deels bepaald door de Noord-Duitse liturgische invloed vanuit Luther's Formula Missae en Deutsche Messe en deels door de Zuid-Duitse invloed met haar meer op de preekdienst gerichte liturgie. De bundel bevat bijna alle liederen van Luther in de Nederlandse taal. In 1579 bewerkt de Antwerpse rederijker Willem van Haecht deze bundel met herdrukken in 1581 en 1582. De Woerdense predikant Johannes Ligarius achtte die bewerking nog steeds te weinig 'Luthers', en bewerkte op zijn beurt de bundel tussen 1586 en 1591 (met herdrukken in 1625 en 1647). Amsterdam voerde in 1605 een bundel in, met aanvullingen vanuit de Woerdens bundel, terwijl Leiden tussen 1607 en 1611 een eigen gezangboek uitgeeft. Het was tenslotte Jan van Duisberg (zie lied 17 in het Liedboek voor de Kerken) die in 1687 een geheel herziene versie het licht deed zien. Het feit dat de Lutherliederen door Jan van Duisberg geheel ongewijzigd werden overgenomen, geeft aan dat deze liederen veel en graag gezongen werden. Een eerdere herziening van de van Haecht-bundel door de Haagse jurist Arnout van Overbeeke in 1663 was door het Amsterdamse Consistorie volledig goedgekeurd, maar kon door onwil in den lande nergens daadwerkelijk worden ingevoerd. Hetzelfde lot onderging de herziening van het gezangboek van 1687 door Christoffel Beudeker in 1739. Ook Beudeker kreeg de goedkeuring van Amsterdam, maar zag zijn bundel nergens ingevoerd, hoewel zijn vertalingen van de Lutherliederen wel degelijk van goede kwaliteit waren.

18e en 19e eeuw

In 1770 werd door de Groot Consistoriale Vergadering van de Amsterdamse Gemeente officieel besloten tot de samenstelling van een geheel nieuw gezangboek. Nadat de gezangencommissie na enige tijd uiteen was gevallen, waren het uiteindelijk de notabelen uit het dicht-genootschap 'Laus Deo, Salus Populo' (eveneens betrokken bij de Hervormde psalmberijming van 1773), die in 1779/1780 de zogenaamde 'Consistoriale bundel' verzorgden. Vele nieuwe liederen werden opgenomen, 'geheel op de hoogte des tijds, uitmuntend in zuiverheid van taal en stijl'2 . Kooiman constateert dat van het karakteristieke van de oude vertalingen helaas niets meer was overgebleven . De geest van het Rationalisme was ook duidelijk in Amsterdam neergestreken, en was verder één van de belangrijkste oorzaken van de scheuring binnen de Lutherse Kerk. In 1791 werd de 'Hersteld Evangelische Kerk' in het leven geroepen en vanaf dit moment bestaat naast de officiële kerk met een vrijzinnige stroming binnen de muren , de 'Herstelde Kerk' die meer conservatief en rechtzinnig was ingesteld. Vanaf dit moment lopen er twee lijnen in Luthers Nederland, ook wat de gezangboeken betreft.

Wanneer in 1872 het 'Nederlandsch Luthersch Genootschap voor In- en Uitwendige Zending' wordt opgericht, ontstaat er zelfs gedeeltelijk een derde spoor met liedboeken: de 'Liederen voor de Vergaderingen van het Nederlandsch Luthersch Genootschap voor In- en Uitwendige Zending' (1887 en 1892) en 'Christelijke liederen verzameld vanwege het Nederlandsch Luthersch Genootschap voor In- en Uitwendige Zending' (1904, 1910, 1925). Al snel gebruikten de gemeenten van de Herstelde Kerk de bundels van dit genootschap naast hun eigen liedboek. Uit de officiële Synodale bundel wordt aan het eind van de 19e eeuw dan nog maar zeer zelden gezongen.

In de 19e eeuw bestaan er dus op papier drie sporen min of meer naast elkaar. De Herstelde Kerk gebruikte vanaf 1791 voorlopig nog de 'Consistoriale bundel' van 1779, maar deed in 1854 een proefbundel verschijnen; in 1857 zag de definitieve bundel onder de naam 'Hersteld Evangelisch-Luthers Gezangboek' het licht. Tussen de 500 gezangen bevinden zich 14 liederen van Luther. Opvallend is het hoge poëtische gehalte van deze uitgave waaraan dichters als Da Costa, Ten Kate, Adama van Scheltema, Ter Haar, Potgieter en Bilderdijk meewerkten. Aan het eind van de eeuw werd ook veel gezongen uit de 'Genootschapsbundel' van 1887-1892. Een belangrijke uitgave was het boekje 'Lutherse liederen uit het Hoogduitsch vertaald door D.C. Meyer jr.' uit 1902. Een groot aantal van deze zeer verantwoordde vertalingen verscheen in de Genootschapsbundel van 1904.

Naast het spoor van de gezangbundels van de Hersteld Lutherse Kerk en het Genootschap voor de In- en Uitwendige zending, loopt vanaf de 19e eeuw ook nog de ontwikkeling van de officiële synodale bundels verder. Op de eerste officiële synode in 1819 in het pas gestichte 'Koninkrijk der Nederlanden' werd direct veel aandacht besteed aan de vernieuwing van de eredienst en werd besloten een nieuw gezangboek samen te stellen, dat al vrij snel in 1826 verschijnt. Typerend voor de geest van de tijd is dat in deze bundel alle Lutherliederen ontbreken, zelfs 'Een vaste burcht is onze God' zoekt men tevergeefs. De Vervolgbundel van 1850 ziet er met enkele Lutherliederen al weer wat beter uit, maar hoewel de Synodale bundel van 1884 in haar voorwoord aangeeft 'het kerkgezang uit zijn staat van verval te willen opheffen', is deze uitgave sterk door het opkomende modernisme gekleurd, en zijn bekende Lutherliederen vaak volledig onherkenbaar. Zo deze bundel al in gebruik was, dan was dat nog slechts bij enkele vrijzinnige gemeenten.

20ste eeuw

Het was het 'Hoofdbestuur der Algemene Vereeniging van Vrijzinnig Luthersen' dat vanaf 1939 in contact trad met de Nederlandse Protestantenbond, de Remonstrantse Broederschap en de Doopsgezinden om te bezien of gezamenlijk een nieuw gezangboek kon worden uitgegeven met een 'stamdeel' voor alle vier kerken, 'vermeerderd met datgene wat men als 'groeps-eigene', liturgische gegevens e.d. zou willen toevoegen' . Zo verscheen in 1944 deze gezamenlijke uitgave, die hymnologisch goed te vergelijken is met de Hervormde bundel van 1938. De Lutherse bundel met een klein zwaantje op de kaft, kreeg al snel de naam 'Zwanenbundel'.

Ondertussen was in 1930 bij de 'Nederlandse Lutherse Jongelingen- en Meisjesbond' de liederenbundel 'Uit hart en mond' verschenen. Toen deze bundel uitverkocht raakte, werden in haar tweede druk in 1953, heel pedagogisch, vele Lutherliederen in de oorspronkelijke vorm opgenomen en bij de jeugd vertrouwd gemaakt. Naast 'Drie ganzen in 't haverstro', 'de Wielewaal' en 'Pack up your troubles' staan ook afgedrukt vertalingen van 'Mitten wir im Leben sind', 'Nun freut euch lieben Christen g'mein' en 'Wir glauben all an einen Gott', allen in de oorspronkelijke notatie. Via de jeugd werd de gemeente vertrouwd gemaakt met deze 'nieuwe' liederen (denk aan de paedogogische ideeën van Luther!) en zo was mede de weg bereid voor de invoering van het Evangelisch-Luthers Gezangboek dat in 1955 verscheen, drie jaar na de hereniging van de twee Lutherse Kerken. Dat dit waardevolle boek al na 18 jaar moest worden vervangen door het oecumenische Liedboek voor de Kerken werd aan de ene kant wel betreurd omdat het ELG zo belangrijk was geworden voor de vernieuwing van de liturgie en kerklied samen, maar het was aan de andere kant ook zeker terecht. Het Liedboek zou een aanzienlijk aantal liederen van Luther en ook vele uit het latere Lutheranisme bevatten. De Liedboekcommissie was bereid aan een groot aantal wensen van Lutherse zijde tegemoet te komen, toen er eenmaal van officiële deelname sprake was. Het ELG bewees, dat een gezangboek in deze stijl goed ontvangen kon worden door gemeenten in deze tijd. Zo kon ook het voorbereidende hymnologische werk en de daarmee opgedane ervaring benut worden voor dit gezamenlijke boek dat dan ook spoedig algemeen werd gebruikt in de Lutherse Kerk en ook gewaardeerd werd vanwege de liederenschat die het bevat. Al met al een grote verrijking die in de toekomst niet verspeeld mag worden.