Lied 232 - 256 - 403

Categorie: Kerklied
Publicatie in: De Eerste Dag
Datum: februari 1998

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Ten troon verheven ons nabij,
staat Gij ons in de strijd terzij.
mijn kracht zijt Gij.

Gezang 232 is in het Liedboek opgenomen in de rubriek Hemelvaart en leidt daar eigenlijk een ietwat teruggetrokken bestaan. Natuurlijk past het goed op Hemelvaart of op zondag Exaudi, waar het in de Lutherse Kerk als zondagslied fungeert, maar evenzogoed kan het uitstekend een plaats krijgen in een dienst van Schrift en Tafel ('Gij, kracht, verhuld in brood en wijn ...') of aan het eind van de dienst ('Ten troon verheven, ons nabij ..'.).

Het is een zeer krachtige tekst van Prof. P. Boendermaker (1893-1977), volop staande in de Lutherse reformatorische traditie. De brede melodie van Willem Mudde onderstreept nog eens de inhoud en de betekenis van de tekst. Grote muzikale spanningsbogen houden de aandacht voor de tekst vast en op het juiste moment weet de melodie de tekst bovendien nog eens een extra accent te geven. Zo'n moment is de plotselinge modulatie van F grote terts naar a kleine terts bij 'U zij de lof gewijd', het centrale gegeven in de kerkmuziek. De plotseling herstelde (verhoogde) b' werkt zeer bevrijdend en met des te meer ernst klinkt daarna dan weer de verlaagde bes' in 'uw weg ging voort door smaad en dood'. Dit is één van de scherpe tegenstellingen die Prof. Boendermaker verwerkt heeft in dit lied. Zo zien we lijden - verheerlijking, dood - opstanding, verloren zijn - behouden worden, ten troon verheven - ons nabij; al deze tegenstellingen komen in de muziek hoorbaar tot leven. De tekst bracht de melodie voort, de melodie brengt de tekst volop tot leven.

Wat mijn God wil geschied' altijd
zijn wil is steeds de beste.

Gezang 403 uit het Liedboek voor de Kerken past goed bij de lezing uit Matteüs 10:34-42, de evangelielezing op zondag 30 juni volgens het oecumenisch leesrooster van de Raad van Kerken. Hoewel de tekst uit Matteüs bol staat van scherpe tegenstellingen (het zwaard lijkt zelfs sterkere rechten te hebben dan de 'lieve vrede') en gezang 403 slechts mild vertrouwen uitspreekt, wordt de gemeenschappeljke grondtoon gevonden in een vast en krachtig geloof.

Hertog van Albrecht van Pruisen dichtte de tekst van dit lied in 1547 na het overlijden van zijn vrouw Dorothea. Hij putte troost uit Luthers uitleg over de derde bede van het 'Onze Vader': 'Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde'. Het is eerlijke reformatorische geloofstaal zonder te verzanden in te innig piëtisme.
Opvallend is dat vers 30 uit Matteüs 10 (En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld) eveneens door Albrecht van Pruisen is verwerkt. In de tweede strofe klinkt het vol vertrouwen:

Die mij altijd
vertroost en leidt
die elke haar geteld heeft.

De vierde strofe is er later door een tijdgenoot aan toegevoegd. Het eind van vers 3 is duidelijk al een krachtige afsluiting en heeft directe verbinding met Matteüs 10:39.

De sterke melodie vraagt erom vaker gezongen te worden. Helaas is de eerlijke geloofstaal van het lied voor de steeds meer naar rationaliteit neigende theologie van onze tijd wellicht een belemmering. De heldere en intelligente opbouw van de melodie moge er toe bijdragen dat de geloofwaardigheid van het lied toch de ruimte krijgt die ze verdient!

Een lied op zondag Trintitatis

Wat God van oudsher zeide,
dàt geschiedt:
zijn Geest zal ons geleiden,
zijn Woord klinkt in ons lied.

De kerkmuziek heeft zich nooit specifiek met zondag Trinitatis beziggehouden. De lof aan de Drie-eenheid klinkt dagelijks in de getijdendiensten al eeuwenlang ononderbroken in de trinitarische doxologie ter afsluiting van de psalmen en de hymnen. En ook in de traditionele zondagse hoofddienst komt geen van deze drie componenten iets te kort.
Willem Barnard nuanceert de verlegenheid die deze zondag wel eens oproept in 'Binnen de tijd' (blz 180): 'Het kan er niet om gaan, met de gedachte aan de Triniteit de gedachte aan de Heilige Eenheid te ontkennen of te bestrijden. Veeleer gaat het erom, te belijden, dat Kerstmis, Pasen en Pinksteren, drie feesten ter ere van de Naam van God, in feite één feest zijn, de viering van zijn komst onder de mensen. Daarom is deze zondag ter afsluiting van de feestentijd nog niet zo slecht gekozen'.

Jan Wit werkte deze gedachten hymnisch uit in lied 256 en plaatste de gegevens van Trinitatis zo in een breder kader. In strofe 1 staat een wel heel duidelijke knipoog naar Kerstmis met 'al was het schip geladen tot aan het hoogste boord' (lied 116), in strofe 2 is de Doop van Jezus door Johannes aan de orde en de sacramenten volgen in strofe 3. Strofe 4 is een bewerking van 1 Johannes 5,8 over de eenheid van de getuigenis van de Geest, het water en het bloed en strofe 5 is tenslotte de stralende doxologische afsluiting.

Het was deze laatste strofe die Adriaan Schuurman inspireerde tot zijn melodie en dan vooral de vijfde en de zesde regel: 'wat God van oudsher zeide, dàt geschiedt'. Hoewel Schuurman in het Compendium zijn melodie dorisch van toonaard noemt (een toonladder van d' tot d'' zonder verhogingen of verlagingen), doet de verlaagde b (bes) in de vijfde regel anders vermoeden. Hoe dan ook, de bes op 'van oudsher' trekt alle aandacht, maar nog vele malen sterker is daardoor de plotseling weer verhoogde toon op 'dàt geschiedt'. De muziek onderstreept hier op even krachtige als verfrissende wijze de onverstoorbare gang van de heilsfeiten, alle tijden door.