Wij geloven allen in één God (lied 341)
Categorie: Het Lutherse zondagslied in de liturgie
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: juni 2024
Wij geloven allen in één God
die hemel en de aarde
geschapen heeft en Vader is;
ons als kinderen aanvaardde.
Hij wil dagelijks ons voeden,
't vege lijf ons wel bewaren,
onze ziel voor onheil hoeden
en geen leed mag ons wedervaren.
Hij zorgt trouw voor ons, houdt de wacht;
de Heer heeft alles in zijn macht.
(lied 341)
De 37 kerkliederen van Luther zijn onder te delen in een aantal overzichtelijke rubrieken: psalmliederen, vertalingen van Gregoriaanse Latijnse hymnen, ordinariumliederen, catechismusliederen en liederen op vrije teksten. Zo is ‘Een vaste burcht is onze God’ van oorsprong een bewerking van psalm 46.
Het Lutherse Credolied ‘Wir glauben al an einen Gott’ werd als vast bestanddeel van de liturgie al snel ingedeeld bij de Ordinariumliederen, maar aanvankelijk schreef Luther dit lied voor zondag Trinitatis, hetgeen blijkt uit de plaats die het in Johann Walters Geistliche Gesangbüchlein van 1524 innam. Het stond daar na de Pinksterliederen en voor ‘Gott der Vater wohn bei uns’, een lied dat Luther eveneens voor Trinitatis schreef. Dit paste in zijn streven om de gemeente voor elke zondag van het kerkelijk jaar een lied te geven. Het lied staat heden nog steeds als zondagslied op de ‘Gedenkdag van de Augsburgse Confessie’ (25 juni) en op zondag Invocabit.
Luther ging bij zijn ‘Wir glauben all’ uit van een voor-reformatorisch Latijns Credo dat hij in 1523 had leren kennen. Dit Credo ging terug op een handschrift uit Breslau uit 1417 en was deels in het Latijn, deels in het Duits. Bij de vertaling en bewerking van de middeleeuwse hymnen verwijderde Luther altijd de vele melismen in de melodie (vele noten op één lettergreep) om het lied beter zingbaar te maken voor de gemeente. Opvallend is dat Luther bij dit lied de melismen aan het begin en aan het eind van de melodie wel liet staan.
Zo beklemtoont hij het ‘Wij’ van de gemeente, het is niet langer het individuele geloof van de rooms-katholieke priester maar een gemeenschappelijk belijden van de samengekomen gemeente. Fraai is hoe Luther met deze melismen de ‘W’ van Wij’ ’uittekent: ‘d-a-g-a-e’. Bij iedere nieuwe strofe is dit zo telkens een karakteristiek begin, het is als een rijkversierde letter in oude handschriften dat het begin en het belang van het nieuwe hoofdstuk markeert. Ook liet Luther in de voorlaatste regel de melismen staan bij ‘houdt de wacht’, een lange reeks van dalende noten die haast beeldend een beschermende bovenlaag weergeeft.
De Lutherse predikant Wonno Bleij, de vertaler van dit credo-lied, was niet alleen gehouden aan het 16e-eeuwse origineel van Martin Luther, maar ook aan de intussen verouderde maar toen nog steeds geliefde vertaling van Professor Pieter Boendermaker voor het Evangelisch-Luthers Gezangboek van 1955. Wonno Bleij heeft zoveel mogelijk de versie van Boendermaker willen respecteren, maar heeft vooral bij de vele germanismen naar een betere vertaling gezocht. In de eerste strofe heeft Bleij de zo belangrijke opvatting van Luther over Gods scheppend handelen een plaats kunnen geven. De schepping is niet een daad uit het verleden, maar gaat mee tot in het heden: Hij wil dagelijks ons voeden, bewaren, hoeden, etc.
Wilhelm Nelle noemt ‘Wir glauben all’ een melodie met een enorme ‘liturgische vuurgloed’, Eberhard Weismann schaart het tot de meest ‘grandioze dorische scheppingen’ en Willem Mudde omschreef het eens als een ‘kroonjuweel onder de kerkliedmelodieën, ze is van adel, ze bezit een koninklijke waardigheid’.
Het is een niet eenvoudige melodie maar door haar vorm en structuur na enige vooroefening toch heel goed te zingen. In de Lutherse traditie werd het, naast zondagslied op de ‘Gedenkdag van de Augsburgse Confessie’ en op zondag Invocabit, het vaste Credolied en werd zo één van de meest gezongen Lutherliederen.
Hans Jansen