‘Op, waakt op!’, zo klinkt het luide (lied 749)

Categorie: Het Lutherse zondagslied in de liturgie
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: november 2023

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


‘Op, waakt op!’, zo klinkt het luide.

Wat wil dit roepen toch beduiden,
gij torenwachters van de tijd?
Middernacht is aangebroken,
zijn uwe lampen wel ontstoken,
gij maagden, die de Heer verbeidt?
Gij slapenden, ontwaakt,
de Bruidegom genaakt!
Halleluja,
nu opgestaan!
Het feest breekt aan;
gij moet Hem ijlings tegengaan.
(lied 749)

Lied 749 is het Lutherse zondagslied voor de laatste zondag van het kerkelijk jaar waarop in het Lutherse leesrooster de gelijkenis van de vijf wijze en vijf dwazen meisjes centraal staat (Mattheus 25:1-13). Met lied 749 hebben we, volgens de hymnologen, één van de mooiste liederen uit de Lutherse kerkmuziek in handen. Dit lied wordt wel de ‘koning van de kerkliederen’ genoemd en wordt gerekend tot de meest monumentale liederen die de protestantse kerkmuziek heeft voortgebracht. Vele componisten werden er dan ook door geïnspireerd, waaronder J.S. Bach met zijn bekende cantate BWV 140 en het even bekende koraalvoorspel ‘Wachtet auf, ruft uns die Stimme’ (BWV 645).

De dichter Philipp Nicolai (1556-1608) schreef dit lied niet alleen bij de gelijkenis van de tien meisjes, maar verbindt het nadrukkelijk ook met het visioen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Het ontstaan van het lied wordt verbonden met de zware tijd die Nicolai als predikant in het Westfaalse Unna meemaakte. Nicolai had als strijdlustig Luthers theoloog een beroep naar Unna aangenomen om daar eens flink van leer te kunnen trekken tegen Rome en Genève (Paus en Calvijn). Maar het kwam anders uit. Binnen de kortste tijd heerste er in Unna een enorme pestepidemie die in enkele maanden meer dan 1400 slachtoffers maakte. Hij woonde er letterlijk tussen de door deze vreselijke ziekte besmette huizen. Zoals hij het later uitdrukte, leefde hij er a.h.w. op het kerkhof. Naar eigen zeggen heeft hij daar de gehele pestperiode biddend doorgebracht, terwijl hij soms per dag twintig tot dertig doden moest begraven. Hij was daar uitsluitend bezig met de vele doden, het eeuwige leven en het hemelse paradijs. Voor hem was de jongste dag heel reëel dichtbij. Hij vertaalde zijn emoties in het schrijven van kerkliederen. Als gevolg hiervan verscheen in 1599 zijn liedbundel ‘Freudenspiegel des euwigen Lebens’, waarin naast het even bekende ‘Wie schön leuchtet der Morgenstern’ ook ‘Wachet auf, ruft uns die Stimme’ is opgenomen.

Philipp Nicolai schreef ook de melodie en treedt hiermee in de traditie van de middeleeuwse ‘Meistersinger’, speellieden die zowel de tekst als de melodie schreven. Zo ontstaat er een hechte relatie tussen taal en toon. Reeds de eerste drie tonen zijn meteen raak: een stijgende grote drieklank die als een trompetsignaal klinken, het ‘op, waakt op’ had niet beter in muziek kunnen worden weergegeven. In de tweede regel wordt direct al de hoogste noot van de melodie bereikt (e’’) bij ‘wat wil dit roepen toch beduiden’. In het Duitse origineel overigens nog beter passend bij ‘der Wächter sehr hoch auf der Zinne’. De derde regel beweegt met dalende kloeke kwartsprongen naar de grondtoon, het muzikale kader is hiermee direct gegeven. Ook in het vervolg van de melodie kunnen vele fraaie woord-toon-verbindingen worden aangewezen.

Hoe sterk deze melodie is en hoe bekend ze altijd is geweest bewijst Georg Friedrich Händel in zijn ‘Messiah’ waar hij fragmenten van de melodie van Philipp Nicolai twee keer letterlijk citeert in het bekende ‘Halleluja-koor’ (deel 42). De eerste keer met de dalende lijn van vijf noten bij ‘The Kingdom of this world’, dat bij lied 749 in de zevende en achtste regel staat bij ‘Gij slapenden, ontwaakt’ en ‘de bruidegom genaakt’. De tweede keer gebruikt Händel de derde, zesde en laatste regel van ‘Wachet auf’ bij de fuga ‘And He shall reign for ever and ever’.

Naast Bach en Händel heeft ook Felix Mendelssohn-Bartholdy het lied gebruikt. In zijn oratorium ‘Paulus’ is de melodie de bouwsteen van een groots opgezet openingskoor.

Zowel ‘Wie schön leuchtet der Morgenstern’ als ‘Wachet auf ruft uns die Stimme’ hebben een zeer apart rijmschema met afwisselend korte en lange zinnen. Als de tekst wordt gecentraliseerd ontstaat in beide gevallen de grafische vorm van een Avondmaalskelk. Zeker als we tekst bekijken van de tweede strofe van lied 749 kan het bijna geen toeval zijn dat Philipp Nicolai deze vorm bewust heeft gekozen!

 

Sion hoort de wachters zingen,
zij voelt het hart van vreugde opspringen,
ontwaakt met spoed, sta haastig op.
Uit de hemel daalt Hij neder,
in waarheid sterk, in liefde teder:
haar licht verschijnt, haar ster gaat op.
Kom Heiland, 's aardrijks kroon,
Heer' Jezus, 's Vaders Zoon!
Zingt hosanna,
komt altemaal
ter bruiloftszaal,
waar Hij ons roept aan 't avondmaal!

 

Hans Jansen