Vom Himmel hoch da komm ich her (lied 469)

Categorie: 7 Lutherliederen besproken in Compendium
Publicatie in: Compendium Liedboek 2013
Datum: augustus 2021

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

 

Vom Himmel hoch da komm ich her (lied 469)

 

Inleiding

Nadat Maarten Luther reeds in 1524 drie Advents-/Kerstliederen had geschreven (‘Nun komm, der Heiden Heiland’, Liedboek 433, ‘Gelobet seist du Jesu Christ’, Liedboek 470 en ‘Christum wir sollen loben schon’, vergelijk Liedboek 516) pakte hij tien jaar later opnieuw de pen op om een kerstlied te schrijven, zij het nu in een geheel andere situatie. Niet alleen lagen eind 1534 de eerste, woelige jaren van de reformatie achter hem, ook was Luther ondertussen getrouwd en had hij een gezin gesticht. Het was voor dit jonge gezin dat Luther zijn kerstlied ‘Vom Himmel hoch da komm ich her’ schreef. In de eerste plaats is het zeker een kinderlied, maar het heeft zoveel theologische diepgang dat het niet alleen een kinderlied, maar zeker ook een volwassen kerklied is geworden. En hoewel Luther het lied expliciet bedoeld had voor de huiselijke kring werd het lied zo snel geliefd dat het spoedig ook overal in de kerk gezongen werd.

 

Ontstaan en analyse van de tekst

In ‘Vom Himmel hoch da komm ich her’ verwerkt Luther oude tradities en weet hij tegelijkertijd verschillende ontwikkelingslijnen op verrassende wijze met elkaar te verbinden. Allereerst is daar het wereldlijke dansspel met het danslied ‘Ich komm aus fremden Landen her’, dat door rondtrekkende zangers en speelliederen op de marktpleinen werd gezongen en gespeeld ter inleiding op het doorgeven van de laatste politieke en sociale nieuwtjes. Luther veranderde niet veel aan de eerste strofe van de oorspronkelijke wereldlijke tekst. In dit geval wordt gesproken van een ‘initaal-contrafact’:

Ich kumm aus fremden Landen her
und bring euch viel der neuen Mär
der neuen Mär bring ich so viel
mer dann ich euch hie sagen will

Vom Himmel hoch, da komm ich her.
Ich bring’ euch gute neue Mär
Der guten Mär bring ich so viel,
Davon ich singn und sagen will.

In de tweede plaats gaat Luther uit van het Kerstverhaal van Lucas 2: 8-18, waaruit naar rooms-katholiek gebruik, het ‘Krippenspiel’ en het ‘Krippewiegen’ zijn ontstaan. De kerstboodschap werd op deze wijze in de kerk eeuwenlang op theatrale wijze aanschouwelijk gemaakt. Daarnaast verplaatste Luther het danslied, dat op het dorpsplein werd gezongen, naar de huiselijke kring, dat later met het intussen geliefde ‘Vom Himmel hoch’ ook weer een plaats kreeg in de kerk. Ondertussen bleven de oude traditionele Latijnse Kerstliturgie en het volkse kerstlied het geheel een mystieke inkleuring geven. Al deze elementen werden door Luther reformatorisch ‘herschikt’ zodat niet alleen het Kerstverhaal voluit tot spreken komt, maar het Kerstevangelie daar bovenuit in een groter heilsverband wordt geplaatst.

De tekst van Luther laat zich eigenlijk lezen als een script, als een choreografie voor een theatraal, liturgisch spel. In een aantal liedbundels is die rolverdeling dan ook gedetailleerd weergegeven, zoals in Das Quempas-Buch uit 1962. Hier staat bij de eerste vijf strofen de aanduiding ‘engel’, bij vers 6 staat ‘alle kinderen’, bij strofe 7 ‘jongste kind’, waarna vanaf vers 8 t/m vers 12 telkens afwisselend één kind een strofe zingt, waarna bij vers 13 en 14 het jongste kind weer aan de beurt is. Pas bij de laatste strofe wordt het lied door allen gezongen. Alleen in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, gezang 92) vinden wij nog zo’n rolverdeling aangegeven.

Boven alle speelsheid uit schreef Luther een kinderlied dat qua structuur en inhoud tevens een volwassen kerklied is. De speelse melodie van ‘Ich komm aus fremden Landen her’ verving hij vijf jaar later voor de ons bekende melodie. De diepgang van zijn tekst komt inderdaad beter tot spreken door zijn nieuwe melodie zoals we hieronder bij de bespreking van de melodie zullen zien. Het is jammer dat in veel latere bundels een selectie is gemaakt uit de vijftien strofen, waardoor de totaalstructuur van het lied daardoor onzichtbaar is geworden. Ook is het jammer dat in een bewerking van Valentin Triller, predikant in Panthenau, in 1555 een inleidende strofe is toegevoegd, voorafgaande aan de oorspronkelijk tekst:

Es kam ein Engel hell und klar
von Gott aufs Feld zur Hirtenschar;
der war gar sehr von Herzen froh
und sprach zu ihnen fröhlich so:

Het spontane is met deze inleidende strofe helaas verdwenen, liturgie moet je vieren en niet inleiden, liturgie moet worden gedaan en worden beleefd, het moet je in één keer overkomen.

De eerste strofe van het oude danslied zette Luther aan tot het schrijven van zijn lied, maar daarna had hij qua inhoud een blanco stuk papier. De structuur van het lied wordt wel bepaald door de traditie: hij volgt het bekende voorbeeld van de ‘Krippenspielen’, zoals aangegeven door Ansgar Franz: 1: verkondiging van de geboorte door de engel (annuntiatio), 2: gang van de herders naar Bethlehem (transeamus), 3: aanbidding bij de kribbe (adoratio).

In de eerste vijf strofen is de ‘engel’ aan het woord, vanaf vers 6 vindt er een omslag plaats. In vers 6 is er allereerst een wisseling van spreker (het ‘ik’ van de ‘engel’ wordt het ‘wij’ van ‘alle kinderen’), na de verkondigende engel zijn er de toehoorders van de boodschap. Ten tweede is er ook een wisseling van locatie (‘laat ons gaan zoeken naar dat hemels kind’) en tenslotte is er een wisseling van het ‘horen’ naar het ‘zien’ (‘Zie, zie wat God hier heeft gedaan’). In vers 8 t/m 14 verandert het gemeenschappelijk ‘wij’ in het individuele ‘ik’, de verkondiging van het evangelie richt zich tot de gemeenschap, in het horen is er een reactie op die boodschap van het individu.

Vanaf vers 9 komt daarnaast niet alleen de eenvoud van het Kind naar voren, maar ook diens majesteit. Naast ‘arm en naakt’, ‘stal en stro’ en ‘grove doeken en simpel hooi’ staat ‘koninklijke tooi’, ‘goud en diamanten’ en ‘zijde en brokaat’. De grote paradox wordt in eenvoudige beelden tot leven gewekt. In de afsluitende vijftiende strofe horen we in de doxologie weer het ‘wij’ van de gemeenschap waarin het ‘ik’ is opgenomen na het horen van de boodschap. In de laatste strofe wordt een link gelegd tussen de ‘engel’ van de eerste vijf strofen en de ‘engelen zingen wonderschoon’ van de afsluitende doxologie.

Jan Wit publiceerde zijn vrije berijming van ‘Vom Himmel hoch’ reeds in zijn Ministeriale van 1966 en heeft in zijn vertaling zowel de kinderlijke taal als de diepere lagen weten te behouden. De grote structuur is bewaard gebleven en ook in het klein volgt Jan Wit de reformator in zijn vele alliteraties, zoals bijvoorbeeld in vers 2: ‘kindje kreeg’; vers 3: ‘bang voor bent’; vers 10: ‘wijde wereld, wieg’; vers 5 ‘vind je vast’, ‘kribbe en koning’; vers 7: ‘luistert telkens’; vers 11 ‘vorst, U vinden laat’, vers 13: ‘lief en leed’ etc. Ook assonanties vinden wij in de Nederlandse vertaling terug: vers 1: ‘ben een engel’, ‘hemel tot je neer’, ‘vertel in mensentaal’, et cetera.  

Met ‘solch neues Jahr’ bedoelde Luther niet ‘nieuwjaarsdag 1 januari’, maar het begin van de nieuwe tijd, die met de geboorte van Jezus was begonnen. Een nieuwe boodschap, een nieuw begin, zoals ook Jan Wit in zijn berijming laat doorklinken.

De strofevorm is in de vertaling van Jan Wit onveranderd overgenomen: vier regels met in elke regel acht lettergrepen, de jambe als versvoet en met het rijmschema aabb.

 

Ontstaan van de melodie

Luther schreef zijn Kerstlied op de melodie van ‘Aus fremden Landen komm ich her’. Hij kende de melodie zoals deze gezongen was op het dorpsplein, hij wist hoe de muziek de aandacht van de mensen kon trekken en ze ontvankelijk kon maken voor wat er zou worden verteld. Ook in de huiselijke kring zou deze melodie zijn werking hebben, iedereen zou het lied direct kunnen meezingen.

Zoals hierboven aangegeven is er in dit geval sprake van een ‘initiaal-contrafact’, een nieuwe tekst op een bestaande melodie, zodanig dat de oude tekst er nog goed in te herkennen is. Luther veranderde maar weinig en plaatste zijn nieuwe tekst op de bestaande melodie.

Willem Mudde wijst in zijn artikel ‘Metamorfose van een kerstlied’ (opgenomen in: Van kerkmuziek bevlogen, blz. 156) op het gegeven dat veel kerstliederen in de toonsoort F grote terts zijn genoteerd, of zoals Wilhelm Ehmann het noemde: liederen van het F-type. Liederen in F dur, die uitgaande van de grondtoon, zich omhoog bewegen in de omvang van de kwint, waarbij de sext als wisselnoot fungeert. Als voorbeelden worden genoemd ‘Prijs de Heer die herders prijzen’ (Liedboek 468), ‘In dulci jubilo’ (Liedboek 471), ‘Er is een roos ontloken’ (Liedboek 473), ‘Looft God, gij christenen maakt Hem groot’ (Liedboek 474) en nog een aantal andere kerstliederen. En zo paste ‘Ich komm aus fremden Landen her’ precies in dit rijtje van speelse, eenvoudige, ongecompliceerde melodieën. Vele hymnologen en musicologen hebben zich het hoofd gebroken over de vraag waarom Luther vijf jaar later voor deze tekst een nieuwe melodie schreef, de melodie die tot op vandaag gezongen wordt. Het kinderlied was intussen tot een kerklied geworden dat niet langer alleen in de huiselijk kring of op het dorpsplein werd gezongen, maar ook in de kerk. Maar Luther zocht nu toch een melodie die de tekst meer volgt en nog beter tot spreken zou kunnen laten komen en kwam daarbij uit bij de groep liederen met de ‘gouden octaaftoon’. Deze liederen beginnen met een hoge korte aanhef, een octaaf boven de grondtoon en hebben daardoor een sterk proclamerend en annoncerend karakter. Zoals bijvoorbeeld ‘Ein feste Burg ist unser Gott’ (Liedboek 898), ‘All morgen ist ganz frisch und neu’ (Liedboek 207) en ‘Ein neues Lied wir heben an’. Zo schreef Luther zijn nieuwe melodie in het ‘format’ van deze liederen, maar met een creativiteit die deze structuur verre te boven ging.

Van een lied met een ‘kinderlijk-blijde, speelse toon’ voor het ‘kinderkerstfeest thuis’ is het geworden tot een volwassen kerstlied voor de kerkelijke eredienst.

 

Analyse van de melodie

Dat ‘Vom Himmel hoch da komm ich her’ een zeer sterke melodie is geworden met een grote contrapuntische kiemkracht blijkt wel uit het feit dat deze melodie, meer dan vele andere kerkliederen, is bewerkt door een schier oneindige rij van componisten. En het zijn niet alleen de ‘Kleinmeister’ uit de zestiende en zeventiende eeuw geweest die koor- en orgelbewerkingen hebben gecomponeerd, het zijn ook de grote namen uit de muziekgeschiedenis die zich bezighielden met dit kerstlied. Johann Sebastian Bach gebruikte de melodie voor drie koralen in zijn ‘Weihnachtsoratorium’ en schreef naast zijn bekende ‘Kanonische Veränderungen’ (BWV 769) ook nog zo’n negen andere koraalbewerkingen over dit lied. Later waren daar onder andere Felix Mendelssohn-Bartholdy, Otto Nicolai, Sigfrid Karg-Elert, Max Reger, Igor Strawinsky en Johann Nepomuk David die geïnspireerd werden door deze melodie.

Op het oog lijkt het een eenvoudige melodie, die, afgezien van de korte opmaat aan het begin van de regels, slechts bestaat uit gelijke notenwaarden. Er zijn geen markante melodische sprongen, geen melismen (behalve in de laatste regel), geen punkteringen, geen syncopen. Wat is het dan het geheim van deze melodie?

Dat Luther al snel een andere melodie wilde wordt duidelijk als we zien dat hij zelf geen moeite meer deed om zijn kerstlied met de oude melodie van ‘Aus fremnden Landen’ verder te verspreiden. Johann Walter schreef nog een alternatieve melodie, die we kennen van lied 207 (‘All Morgen ist ganz frisch und neu’, ‘De trouw en goedheid van de Heer’), maar ook dit was niet de melodie die Luther zocht.

Het is moeilijk om precies aan te geven wat het lied zo sterk maakt. Het is waarschijnlijk het samenspel van een aantal consequent gevolgde uitgangspunten, die ieder tekst-gerelateerd’ zijn.

In de eerste plaats is daar de hoge inzet (de gouden ‘octaaftoon’), die nu, nog meer dan bij de andere liederen uit deze categorie, zijn uiteindelijke bestemming krijgt. ‘Vom Himmel hoch’ kán eigenlijk niet anders dan hoog beginnen, je moet gelijk ‘hoog inzetten’. Die hoge ligging houdt Luther in drie van de vier regels vol: de eerste en de derde regel komt niet lager dan de a’ (even afgezien van de korte opmaat fis’ in de derde regel) en de tweede regel heeft als laagste noot de fis’. Pas in de laatste regel breekt de melodie door naar de lage grondtoon, die nu voor de eerste keer wordt gezongen. Tekenend is in dit verband dat, behalve de derde regel, ieder regel met de hoge d’’ begint. Over ‘Himmel hoch’ gesproken!

Drie regels ‘hemel’, pas in de vierde regel wordt de ‘aarde’ bereikt. Zowel in de melodie van ‘Aus fremden Landen komm ich her’ als in de melodie van Walter is het spanningsveld tussen ‘hemel en aarde’ niet op deze evidente manier aanwezig. Walter begint zijn melodie ook hoog, maar loopt dan in de eerste regel al direct door naar de lage grondtoon, hij verschiet zijn kruit in één keer… Luther laat in de hele eerste regel de ‘engel’ nog in hogere sferen blijven en eindigt weer op de hoge d’’. In de tweede regel is van een zekere afdaling al sprake, maar de melodie blijft nog ‘boven het aardoppervlak’ op de fis’ hangen. De derde regel maakt zelfs met twee stijgende kwartsprongen nog een beweging omhoog en eindigt met de a’ weer hoger dan de tweede regel. Pas in de laatste regel is het ook muzikaal niet meer te verkopen om nog langer boven te blijven. Nu kan het niet anders of de melodie loopt in een vloeiende beweging door naar de grondtoon.

De ‘basisbeweging’ van ‘hoog naar laag’ is ook terug te vinden in de slotnoten van iedere regel: eerste regel eindigt op d’’, de tweede regel op fis’, de derde regel op a’, de vierde regel op d’. Het is een gebroken grote drieklank in D dur die continu meeklinkt in deze melodie.

Daarnaast speelt de melodische kwart en het tetrachord (vier stijgende of dalende opeenvolgende noten na elkaar) een grote rol. De dalende kwartsprong d’’-a’ is te horen aan het begin van de eerste, tweede en derde regel: in de eerste en derde regel als het tetrachord, in de tweede regel als een melodische sprong. De kwart speelt iedere keer, als vanzelfsprekend, ook een rol in de stijgende tegenbeweging na die dalende kwart. In de eerste, derde regel vormen de laatste vier noten het tetrachord, in de laatste regel is zelfs sprake van twee tetrachorden na elkaar: eerst van d’’ naar a’, waarna op het rusten op het plateau van de a’ een tetrachord volgt van g’ naar de d’. Het interval kwart als het cement van een oersterke melodie.

Fraai is ook het identieke begin van de eerste en de vierde regel. In het ‘Duits’ komt het ‘hoch’ in de eerste regel precies op de terugkerende cis’’, de cis’’ die op ‘hoch’ nog meer de functie heeft van een leidtoon dan de cis’ vlak daarvoor op ‘Him-mel’. De energieke, heldere kracht van deze leidtoon is misschien wel het meest kenmerkende van deze melodie, de cis’’ die liefst vijf keer voorkomt en daarmee de melodie op deze vijf momenten telkens een stralende meerwaarde geeft. De ‘tekst-functie’ van deze cis’’ is begrijpelijkerwijs helaas niet meegenomen kunnen worden in de Nederlandse vertaling. Maar in het Duitse origineel heeft Luther naast de grotere structuur van het lied ook in het kleinste detail, uiteindelijk de melodie gevonden, waarnaar hij op zoek was geweest!

 

Verspreiding in Duitsland

‘Vom Himmel hoch da komm ich her’ verscheen voor het eerst in de derde druk van het Klug’sche Gesangbuch van 1535 met het bovenschrift ‘Ein kinderlied auff die Weihnacht Christi’. In hetzelfde jaar verscheen het kerstlied tevens in het Wittenberger Gesangbuch met de aanduiding ‘im thon wie man umb krenze singt’. ‘Umb krenze’ wijst op het gebruik wereldlijke liederen te zingen bij het spel op het dorpsplein (‘Kränzelsingen’) waarbij raadseltjes werden opgegeven door met kransen versierde meisjes, waarna deze kransen werden gegeven aan de jongens met de opdracht de raadseltjes op te lossen. Eén van deze rondedansliederen was het lied ‘Ich komm aus fremden Landen her’. Op de markt werden de laatste nieuwtjes bekendgemaakt, ingeleid met het al lang bestaande lied ‘Ich kumm auß frembden landen her und bring euch vil der newen mär’. Luther gebruikte het lied door aan de eerste strofe maar weinig te veranderen, het kerstevangelie was voor hem een ‘newen mär’, een ‘nieuwe mare’, een nieuwe boodschap. Nu is het niet meer de ‘rondreizende boodschapper’ die het nieuws brengt maar de engel van God: ‘Vom Himmel hoch da komm ich her und bring euch gute neue mär’.

De aanduiding ‘im thon wie man umb krenze singt’ geeft met ‘im thon’ niet alleen aan dat het lied van Luther moet worden gezongen op de melodie van ‘Ich komm aus fremden Landen her’, maar dat ook de poëtisch-muzikale vorm moet worden overgenomen. Het vraag- en antwoordspel neemt Luther in zijn Kerstlied over met een precieze aanduiding van de ‘hoofdrolspelers’, zoals hierboven aangegeven bij de analyse van de tekst.

Hoewel het lied met de rondedansmelodie snel populair was geworden en zich verspreidde over geheel Duitsland, schreef Luther vijf jaar later de ons nu bekende melodie. Het lied werd met deze nieuwe melodie in 1539 afgedrukt in het Leipziger Gesangbuch van Valentin Schumann (ook wel het Schumannischen Gesangbuch genoemd) en in de gezangboeken van Straatsburg (1541) en Leipzig (1543). Ook in het belangrijke Das Babstsche Gesangbuch (1545) werd het opgenomen, nu met een meer uitgebreid bovenschrift: ‘Ein Kinderlied auff die Weihenachten von kindlein Jhesu. Aus dem ij Capitel des Evangelii S. Lucas gezogen’

Zoals hierboven aangegeven nam Valentin Triller in 1555 de bewerking van Luthers lied op in zijn Schlesisch Singebüchlein, voegde daar een inleidende strofe aan toe en schreef ook nog drie aanvullende coupletten. In het rooms-katholieke gezangboek van Leisentrit (1567) werd deze versie opgenomen, waarna het lied in vele andere rooms-katholieke bundels werd afgedrukt.

In de zeventiende eeuw bleef het lied bekend ook buiten de lutherse kring, zoals in de rooms-katholieke bundel Auserlesne catholische geistliche Kirchengesange (1623). Het waren niet de minste dichters die de melodie gebruikten voor hun liederen: Paul Gerhardt schreef op deze melodie ‘Wir singen dir Immanuel’ en Christian Fürchtegott Gellert kennen wij van zijn kerstlied ‘Dies ist der Tag den Gott gemacht’ (Liedboek voor de Kerken, lied 146). In de achttiende eeuw wordt de melodie veelvuldig gebruikt voor nieuwe teksten zoals ‘Herr Jesu Christ, meins Lebens Licht, ‘O Jesu süß, wer dein gedenkt’ en ‘Christum wir sollen loben schon’.

In het Evangelisches Gesangbuch Köln van 1883 lijkt het lied van Gellert het intussen gewonnen te hebben van het origineel van Luther. De rubriek ‘Weihnachten’ begin met het lied van Gellert, pas later komen we de tekst van Luther tegen, beide liederen beginnen hier met een lange opmaat. In het Evangelisches Gesangbuch für Rheinland und Westfalen (1901) vinden we de melodie liefst bij zeven liederen, allen weer genoteerd met de korte opmaat. Van Paul Gerhardt is bijvoorbeeld naast ‘Wir singen dir Immanuel’ ook ‘Schaut welch ein Wunder’ opgenomen en wordt het oudejaarslied van Johann Steurlein ‘Das alte Jahr vergangen ist’ gezongen op de melodie van ‘Vom Himmel hoch’.

Opmerkelijk is dat in het Evangelisches Gesangbuch für Elsaß-Lothringen van 1914 ‘Dies ist der Tag van Gellert’ in het begin bij de Kerstliederen is opgenomen, maar ‘Vom Himmel hoch’ pas in het aanhangsel in de rubriek ‘Lieder für die Kinder-Gottesdienst’ staat afgedrukt.

In het Schlesisches Provinzial Gesangbuch van 1911 vinden we de melodie niet alleen bij de liederen van Luther en Gellert, maar ook bij die van de negentiende-eeuwse Friedrich Adolf Krummacher: ‘Empor zu Gott, mein Lobgesang’. In alle officiële Duitse liedbundels van de twintigste eeuw zal ‘Vom Himmel hoch’ met tekst en melodie worden opgenomen, tot en met het Evangelisches Kirchengesangbuch van 1950 en het Evangelisches Gesangbuch van 1993. In de bundel van 1950 is ‘Von Himmel kam der Engelschar’, dat Luther in 1543 schreef, verbonden met de ons bekende melodie van ‘Vom Himmel hoch’, in de bundel van 1993 staat dit lied weer met de melodie ‘Vom fremden Landen komm ich her’, de melodie die Luther daarvoor aanvankelijk gebruikt had.

In de rooms-katholieke bundel Gotteslob van 1975 is ‘Vom Himmel hoch’ afgedrukt met de inleidende strofe van Valentin Triller, waarna slechts zeven van de oorspronkelijke achttien strofen volgen. In het Katholische Gesangbuch der deutsprachigen Schweiz van 1998 is de inleidende strofe van Triller verdwenen en bestaat het lied uit de eerste zes strofen, afgesloten met de doxologie.

 

Verspreiding in Nederland              

In de Nederlandstalige gebieden verschijnt een vertaling van ‘Vom Himmel hoch’ voor het eerst in de uitgaven van het Bonner Gesangbuch van 1565 en 1567.  In korte tijd is zowel het lied zelf als de melodie in Nederland zeer geliefd geworden. In een overzicht op de website van de Nederlandse Liederenbank worden liefst 28 liederen vermeld die uitgaan van ‘Vom Himmel hoch’.  Zo vinden wij in het Een hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete David 1565 (vertaling van het Bonner Besangbuch) tien liedteksten op de melodie van ‘Vom Himmel hoch’, waaronder een vertaling van Luthers lied:

Van hoochde Hemels coem ick hier,
En bringhe u goede tijdinghe fier,
Van dese tijding opt swerelts hil,
Blijdelijck ick singhen ende spreken wil.

 

Ook treffen wij het lied aan in het liedboek De Psalmen Davids ende ander Lofsanghen nu nieu ghecorrigeert ende vermeerdert die men in die Christen gemeynten in dese Nederlande is ghebruychende (1566), waarin Luthers lied is opgenomen ‘Ick coem ghereyst van Hemelrijck’.

In de Antwerpse Gezangboeken van Van Haecht vinden we het lied in de uitgaven van 1579 en 1582 (opvallend genoeg niet in die van 1581). Daarna blijft het lied tot aan het eind van de achttiende eeuw in verschillende liedboeken opgenomen, zoals in het Woerdische Sangboeck (1589), in de lutherse gezangboeken van Leiden en Amsterdam (1605) en in de Hymni ofte Loff-sangen (1615). In deze laatste bundel is de melodie twee keer afgedrukt: bij ‘Uyt Godes Throon com' ick tot u, en brengh' u goede tijdingh nu’ en ‘Weest welcom o ghy edel Gast, de Sondaars die niet laat in last’. In de Basuin-klank vervatende eenige uitgelesen Psalmen Davids, lof en feest-gezangen, en geestelike liedekens (1662) vinden we een vertaling van Tjaert Sonnema:

Ik koom van Hoogen Hemels Sael,
En op der aerde neder-dael;
Een blyde boodschap ik verkond,
Waer van ontslooten wert mijn mond.

In de lutherse Consistoriale Bundel van 1779 en in het Gezangboek van de Hersteld-Evangelisch Lutherse Kerk van 1857 is het lied nog afgedrukt, maar in de Synodale Lutherse bundel van 1886 en in de eerste twee uitgaven van de lutherse Genootschapsbundels (1887/1892) zoeken we ‘Vom Himmel hoch’ tevergeefs. Intussen was in de Evangelische Gezangen van 1806 de melodie van het kerstlied twee keer opgenomen, als gezang 112 met de tekst van Christian Fürchtegott Gellert (‘Dit is de dag die God ons schenkt’) en vreemd genoeg met het Paaslied:

Herinner u met vreugd,
mijn geest den dag van ’t groote Christenfeest;
houd Jezus in gedachtenis,
zing Jezus die verrezen is’
(gezang 135).

In zijn bundel Luthers Harp (vertaling van 23 Lutherliederen, 1853) neemt Jan Jacob Lodewijk ten Kate het lied op onder de titel ‘Een Kinderlied op den Kerstavond’:

Ik kom van God daar Boven,
En breng een boodschap aan,
Die allen die gelooven
Den Hemel doet opengaan

In lutherse kring treffen we het lied pas weer aan in de Genootschapsbundel van 1904 (Officiële naam: Christelijke liederen verzameld en uitgegeven vanwege het Nederlandsch Luthersch Genootschap voor in- en uitwendige zending). Staat het lied van Gellert in het begin van de bundel bij de Kerstliederen, de vertaling van ‘Vom Himmel hoch’ vinden we in de appendix ‘Nog eenige klassieke liederen’, een rubriek waar een aantal toen nog minder gezongen Lutherliederen een plaats hadden gekregen.

In de Geestelijke Liederen uit den schat van de Kerk der Eeuwen (1935) heeft Hendrik Hasper (1935) een vertaling opgenomen die dicht bij de originele tekst van Luther is gebleven. Ook dicht bij Luther bleef Pieter Boendermaker in zijn vertaling die allereerst in Uit hart en mond (Uitgave van de Nederlandse Lutherse Jeugdbond, 1953) en twee jaar later in het Evangelische-Luthers Gezangboek (ELG-1955) werd afgedrukt.

In de bundel Psalmen en gezangen voor den eredienst der Nederlandsche Hervormde Kerk (1938) zijn elf strofen van Luthers lied in een ‘nieuwe vertaling’ opgenomen. In het Uittreksel uit het ELG (ten dienste van de Lutherse zondagsscholen en kinderdiensten, 1962) is een selectie van zeven strofen van de vertaling van Boendermaker afgedrukt, tevens een selectie van zes strofen van het lied van Gellert. Vijf strofen van Gellert vinden wij tenslotte ook in de Honderdnegentien Gezangen (1961/62).

In het Liedboek voor de Kerken vinden we zowel het lied van Gellert (gezang 146) als van Luther (gezang 133). In het liedboek van 2013 Zingen en bidden in huis en kerk is Gellert niet meer opgenomen. Naast het lied van Luther (Liedboek 469) schreef Sytze de Vries in 2009 op verzoek van de redactie van het blad Kind op Zondag een nieuw lied op de melodie van ‘Vom Himmel hoch da komm ich her’, een lied waarin de ontmoetingen uit Lucas 1 en 2 centraal staan: de engel ontmoet Zacharias en Maria, Maria ontmoet Elisabeth, en de engel spreekt tot de herder spreekt (zie Liedboek 464).

Liturgische bruikbaarheid

‘Vom Himmel hoch da komm ich her’ is het ideale uitgangspunt om met de kinderen het Kerstverhaal scenisch uit te beelden. Muziek en theater komen hier liturgisch perfect samen, een verhaal om nooit te vergeten!

Hans Jansen