Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist (lied 670)
Categorie: 7 Lutherliederen besproken in Compendium
Publicatie in: Compendium Liedboek 2013
Datum: juni 2020
Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist (lied 670)
Herkomst Tekst
Maarten Luther schreef zijn drie pinksterliederen vermoedelijk in het voorjaar van 1524: ‘Nun bitten wir den Heiligen Geist’ (Liedboek 671), ‘Komm, Heiliger Geist, Herre Gott’ (Liedboek voor de Kerken 240) en als eerste ‘Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist’ (Liedboek 670). Aan al deze liederen lagen middeleeuwse voorbeelden ten grondslag, bij lied 670 was dat de hymne ‘Veni Creator Spiritus’. De meeste musicologen schrijven deze hymne ‘naar alle waarschijnlijkheid’ toe aan de benedictijner monnik Hrabanus Maurus (ca. 780-856). Hij was leerling van Alcuinus en werd de bekendste theoloog, filosoof, dichter en kerkvorst van de negende eeuw. Dat was de periode die, naar keizer Karel de Grote (ca. 745-814), de ‘Karolingische tijd’ wordt genoemd. Aanvankelijk was hij abt van de abdij van Fulda, later werd hij aartsbisschop van zijn geboorteplaats Mainz. Hij kreeg de eretitel Praeceptor Germaniae (leermeester van Duitsland), onder andere Petrus Damiani en Bernard van Clairvaux werden door hem beïnvloed. Hij was zeer productief en schreef onder meer zes leerboeken die later opgenomen werden in de bekende Patrologia Latina, een verzameling geschriften van kerkvaarders, samengesteld door Jacques Paul Migne (1865). In een van deze boeken besteedt Maurus een groot hoofdstuk aan de ‘Heilige Geest’. Veel elementen van deze studie zijn zeer herkenbaar terug te vinden in de hymne ‘Veni Creator Spiritus’.
Volgens Heinrich Lausberg zou de hymne al in 809 gezongen zijn bij de opening van de Synode van Aken, waar het filioque (‘Geest van beiden uitgegaan’) op de agenda stond, maar toen door paus Leo III nog niet werd erkend. In vers zes wordt hymnisch verwoord waarmee dogmatisch toen nog niet kon worden ingestemd:
Per te sciamus da Patrem,
noscamus atque Filium,
te utriusque Spiritum
credamus omni tempore
Maak ons geloof zo vol en schoon
dat het de Vader leert verstaan
en Jezus Christus, ’s Vaders Zoon,
o Geest van beiden uitgegaan.
(Vertaling: Jan Willem Schulte Nordholt)
Tijdens zijn leven als monnik moet Luther deze hymne vaak gezongen hebben. De hymne had als eerste een plaats in de vespers, de lauden en de terts van het pinksterofficie. Tevens werd het gezongen bij wijdingen van diakenen, priesters en bisschoppen en bij de zalving van koningen. Ook kwam het tot klinken bij de plechtige binnenkomst van de kardinalen in de Sixtijnse Kapel in Rome, als in het Conclaaf een nieuwe paus moest worden gekozen. Het had een plaats in de dagelijkse getijden, stond aan het begin van het Brevier en werd aangeheven bij het verstrekken van de aflaat op 1 januari. Hoe belangrijk deze hymne was blijkt wel uit het feit dat het zingen van deze hymne altijd werd omgeven met het luiden van de klokken, het branden van wierook en het aansteken van de kaarsen. Cynisch genoeg klonk ‘Veni Creator’ tenslotte ook bij de veroordeling van Jan Hus tijdens het Concilie van Konstanz (1415). Voor meer informatie zie lied 360.
Het was voor Luther een grote verrassing dat Thomas Müntzer begin 1524 al een vertaling van ‘Veni Creator Spiritus’ het licht had doen zien. Niet alleen was hij het totaal oneens met deze vertaling, ook had Luther graag zelf als eerste dit lied willen vertalen. Waarschijnlijk is hij daarom snel daarna in de pen geklommen om zijn twee andere pinksterliederen te gaan schrijven (zie boven). Maar vooral als theoloog kon hij niet leven met de vertaling van Müntzer. Naast het ‘dweperse karakter’ van deze vertaling was Luther het zeer oneens met het feit dat Müntzer het ‘scheppend handelen van God’ terzijde schoof en het ‘menselijk hart’ centraal stelde, dat met ‘zijn innerlijke pijn naar God deed zuchten’ – de menselijke actie in plaats van Goddelijk handelen.
Veni, creator Spiritus
mentes tuorum visita,
imple superna gratia,
quae tu creasti pectora.
Komm zu uns, Schöpfer heilger Geist,
erleucht dein arme Christenheit,
erfüll mit Gnaden unser Herz,
das zu dir seufft mit innerlichem Schmerz.
(Vertaling: Thomas Müntzer)
De hymne was in Duitsland in de voorgaande eeuwen zeer geliefd geworden en al veelvuldig in het Duits vertaald. Luther kende haar uit het hoofd en hij kende ook al deze middeleeuwse vertalingen. Hij wist, door dicht bij het Latijnse origineel te blijven, de ‘dweperse angel’ van Müntzer eruit te halen en met zijn vertaling te blijven staan in de traditie van ‘Lob und Lehre’: hij wist de doxologie te verbinden met de dogmatiek, zonder dat deze ‘lof’ zijn kracht zou verliezen.
Inhoud Tekst
Luther had boven zijn vertaling geschreven: ‘Der Hymnus ‘Veni Creator Spiritus’, verdeutscht durch D. Martin Luther’. Inderdaad is zijn vertaling een zeer getrouwe weergave van de Latijnse tekst, hij volgt het origineel op de voet en veranderde deze op slechts enkele plaatsen. Als man van de Bijbel sprak hem sowieso aan dat in deze hymne allerlei Bijbelse verwijzingen waren verwerkt, voor het sola scriptura hoefde hij niet veel meer aan de tekst te veranderen. In Das Graduallied van Otto Brodde en Christa Müller wordt een lange lijst met Bijbelcitaten aangereikt, in dit verband wordt ook wel gesproken over de ‘Biblische Lehre vom Heiligen Geist’.
De meest in het oog springende wijziging is de toevoeging van ‘Gott’ in de aanhef van het lied: ‘Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist’ (Veni Creator Spiritus). Waar zovele vertalingen voor hem hadden gekozen voor ‘Komm, Schöpfer Heiliger Geist’, verbindt Luther hier bewust de ‘Geest’ met de ‘Scheppende God’, als tegenwicht tegen Thomas Müntzer die als Schwärmer de ‘Geest’ ook los verkrijgbaar wilde maken. Müntzer behoorde enige tijd tot de Zwickauer Propheten, een term die Luther denigrerend toepaste op een van de eerste groeperingen die zijn Reformatie tegenwerkten. Het waren fanatieke spiritualisten, radicaal en anti-klerikaal. Tussen 1521 en 1526 schreef Luther zijn Ausmerzung der Schwärmertums
Veni, creator Spiritus
mentes tuorum visita,
imple superna gratia,
quae tu creasti pectora.
Qui diceris Paraclitus,
altissimi donum Dei,
fons vivus, ignis, caritas
et spiritalis unctio
Tu septiformis munere,
digitus paternae dexterae
tu rite promissum Patris
sermone ditans guttura.
Accende lumen sensibus,
infunde amorem cordibus,
infirma nostri corporis,
virtute firmans perpeti.
Hostem repellas longius
pacemque dones protinus,
ductore sic te praevio,
vitemus omne noxium.
Per te sciamus da Patrem,
noscamus atque Filium,
te utriusque Spiritum
credamus omni tempore.
Deo Patri sit gloria,
et Filio qui a mortuis
Surrexit, ac Paraclito,
in saeculorum saecula.
Amen.
1. Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist,
besuch' das Herz der Menschen dein,
mit Gnaden sie füll', wie du weißt,
daß dein Geschöpf vorhin sein.
2. Denn du bist der Tröster genannt,
des Allerhöchsten Gabe theuer,
ein' geistlich' Salb' an uns gewandt,
ein lebend Brunn, Lieb' und Feuer.
3. Zünd' uns ein Licht an im Verstand,
gib und in's Herz der Liebe Brunst,
das schwach' Fleisch' in uns, dir bekannt,
erhalt, fest' dein' Kräft' und Gunst.
4. Du bist mit Gaben siebenfalt
der Finger an Gott's rechter Hand;
des Vaters Wort giebst du gar bald
mit Zungen in alle Land.
5. Des Feindes List treibt von uns fern,
den Fried' schaff' bei uns deine Gnad',
daß wir dein'm Leiten folgen gern,
und meiden der Seelen Schad'.
6. Lehr' uns den Vater kennen wohl,
dazu Jesum Christ feinen Sohn,
daß wir des Glaubens werden voll,
dich beider Geist zu verstehen.
7. Gott Vater sei Lob und dem Sohn,
der von den Todten auferstund;
dem Tröster sei dasselb' gethan
in Ewigkeit alle Stund'.
Vrijwel zonder uitzondering vertalen de dichters vóór Luther ‘mentes tuorum visita’ met ‘bezoek het gemoed’. Luther kiest daarentegen op deze plaats voor het woord ‘hart’, dat meer omvattend is en dieper reikt: ‘besuch' das Herz der Menschen dein’. Het hart als de plaats waar zich het denken, voelen, beoordelen en beslissen afspeelt. Dit verschil vinden we ook terug in de Nederlandse vertaling van Jan Willem Schulte Nordholt:
Kom Schepper God, O Heilge Geest,
daal in de mensenharten neer...
Luther heeft de opbouw van de strofen volledig overgenomen, met alleen een kleine verandering in de laatste regel van de strofe: telde iedere regel in de oude hymne acht lettergrepen, de laatste regel van de strofe bekorte Luther tot zeven lettergrepen. Bij ‘Gaben siebenfalt’ in Luthers vierde strofe zullen we hierop nog terugkomen. Ook verwisselde Luther de derde en vierde strofe, waardoor het eind van de tweede strofe (‘vuur’) beter aansluit bij het begin van de nieuwe derde strofe (‘aansteken’):
ein lebend Brunn, Lieb' und Feuer.
Zünd' uns ein Licht an im Verstand,
Maar vooral zorgde de verwisseling van deze strofen ervoor dat het door Luther toegevoegde ‘Vaters Wort’ in de vierde strofe nu precies in het midden van het lied komt te staan en het sola scriptura zo helder wordt belicht. Maar ook het sola gratia wordt niet vergeten als Luther in de vijfde strofe de ‘genade’ invoegt: den Fried' schaff' bei uns deine Gnad’. Vlak daarvoor had Luther in deze vijfde strofe ‘’s vijands list’ ingebracht (Des Feindes List treibt von uns fern) net zoals hij dat vijf jaar later zal doen in de ‘berijming’ van Psalm 46: ‘Ein feste Burg ist unser Gott’. Geen reformatie zonder strijd en tegenstanders… Tenslotte merkt Karl Christian Thust in zijn Die Lieder des Evangelischen Gesangbuchs op dat Luther in dit lied ook nog een andere reformatorische notie aanbrengt door regelmatig ‘uns’ in te voegen: ‘an uns’ (strofe 2), ‘uns’ (strofe 3), ‘bei uns’ (strofe 5), ‘uns’ (strofe 6).
De vierde strofe is zowel letterlijk als inhoudelijk het centrum van het pinksterlied geworden, niet alleen door de toevoeging van ‘Vaters Wort’, maar zeker ook door de verwijzing naar de ‘zeven gaven van de Geest’. In het Straßburger Gesangbuch (1545) luidt het opschrift van dit lied zelfs: ‘Hymnus vom Heiligen Geist und seinen Gaben’. Naar Jesaja 11,2, en bevestigd door de Synode van Rome in 382, zijn dat: wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap, godsvrucht, vreze des Heren.
Het getal zeven speelt zo een belangrijke rol in dit pinksterlied. Het is het getal van de voltooiing, van veel Bijbelse noties, van heiligheid. Middeleeuwse handschriften laten zien dat bij de redactie van het lied dit getal zeven telkens belangrijk was: altijd waren er zeven strofen, maar niet altijd hadden ze dezelfde inhoud.
De laatste strofe van de oorspronkelijke Latijnse hymne komen we later niet meer tegen:
Praesta hoc, Pater piisime,
Patrique compar unice,
cum Paracleto Spiritu
Regnans per omne saeculum.
Daarvoor in de plaats wordt dan een meer ‘algemene’ doxologie toegevoegd:
Deo Patri sit gloria
et Filio, qui a mortuis
surrexit, ac Paraclito,
in saeculorum saecula.
In alle oude hymne-uitgaven staat als zesde strofe onderstaande tekst, die echter in de oude brevierboeken niet meer is opgenomen en ook door Luther niet is vertaald:
Da gaudiorum praemia,
da gratiarum munera,
dissolve litis vincula,
astringe pacis foedera.
Onze huidige zesde strofe (‘Per te sciamus da Patrem’) blijkt dan weer de laatste strofe te zijn geweest, gezien het afsluitende doxologische ‘Amen’, zoals dat in veel handschriften wordt teruggevonden.
Hoe dan ook, duidelijk is dat het getal zeven essentieel is geweest in de ontwikkeling van deze hymne. Dat Luther de laatste regel van de strofe van acht lettergrepen inkortte tot zeven lettergrepen kan wellicht in dat licht verklaard worden. Het zou ook kunnen dat bij de definitieve samenstelling van de melodie ook muzikale overwegingen een rol hebben gespeeld, zoals we hieronder zullen zien bij de bespreking van de melodie.
Voor Luther was deze hymne belangrijk omdat in kort bestek een ‘leer van de Heilige Geest’ werd gegeven, gebaseerd op een groot aantal Bijbelplaatsen. Het is een Summa van wat de Bijbel over de ‘Geest van God’ te zeggen heeft. Maar het was niet alleen een ‘leer’, het oude karakter van de hymne, die in wezen een ‘gebed tot God was’ bleef behouden. Zo werd het dogma, gebed en doxologie in één.
Melodie
Hrabanus Maurus schreef zijn ‘Veni Creator Spiritus’ op een reeds enkele eeuwen eerder ontstane melodie bij de Paashymne ‘Hic est dies verus Dei’. In verschillende oude Angelsaksische handschriften wordt de melodie in combinatie met deze Paashymne aangetroffen, maar ook in combinatie met de hymne ‘Salvator mundi, Domine’ (Salisbury).
Bij de vertaling van de Latijnse hymne is Luther niet alleen dicht bij het origineel gebleven wat betreft de tekst, ook het gebedskarakter van het gregoriaans heeft hij volledig weten te behouden. Hij verkortte weliswaar de melodie (van 43 naar 31 noten), maakte deze eenvoudiger en zorgde ervoor dat ze zo beter zingbaar werd voor de gemeente (Thomas Müntzer had zijn vertaling nog op de gregoriaanse melodie gemaakt), maar de innerlijke kracht van het gregoriaans bleef bij de bewerking van Luther intact. Prof. dr. G. van der Leeuw schreef daarover met betrekking tot deze hymne:
Zijn kracht ligt in de volstrekte afwezigheid van alle bespiegeling, in de directe aanroeping van de Geest, wiens tegenwoordigheid als realiteit wordt ervaren.
Oskar Söhngen wijst in dit verband op het Griekse woord homologia dat zowel ‘lofprijzing’ als ‘belijdenis’ betekent. Het Latijn bepaalt voor een niet gering deel het karakter van de hymnen, zeker ook in muzikaal opzicht. De taal geeft de muziek mede haar kleuring:
Streng, kort, zakelijk, sterk ritmisch, plastisch, plechtig, priesterlijk - ziedaar het Latijn. Het Latijn is de taal van de hymne bij uitnemendheid: in geen taal is het mogelijk zo zakelijk en tevens zo plechtig, zo kort en tevens zo plastisch, zo gewijd en tevens zo nuchter te zijn.
Zoals we hierboven al zagen, heeft de laatste regel van de strofe bij Luther zeven lettergrepen, terwijl de eerste drie regels telkens acht lettergrepen hebben. Het getal zeven kan daarin een rol hebben gespeeld, maar het zou ook kunnen dat Luther met de daaruit voortvloeiende syncope vlak voor het eind van het lied het gregoriaanse karakter van deze melodie nog een extra accent heeft willen geven. Opvallend is dat de Nederlandse vertalingen meestal zijn uitgegaan van vier regels van acht lettergrepen. Bij de bespreking van de verspreiding van dit lied zullen wij hieronder zien dat de varianten van de melodie vooral deze laatste regel betreffen.
Los van het feit dat Luther de melodie metrisch maakte, behield hij toch het gebedskarakter van de gregoriaanse hymne. Zelfs kan in de eerste regel een psalmodie gehoord worden, waarbij de eerste vijf noten het initium vormen en de c’’ de tuba (reciteertoon). Waarbij deze c’’ dan met een ‘wisseltoon’ omspeeld wordt. De tweede regel gaat verder op deze tuba en eindigt een toon hoger als was het een mediatio correpta: het eerste halfvers eindigt op een beklemtoonde lettergreep en eindigt daarmee een toon hoger dan de toon van de tuba.
In de derde en vierde regel vallen de drie gebroken drieklanken op. In de derde regel een dalende kleine drieklank (e’’-c’’-a’) en een stijgende drieklank met doorgangsnoot (g’-b’-d’’), in de vierde regel een dalende drieklank: c’’-a’-f’. In het gregoriaans komen we, afgezien van enkele uitzonderingen in het Graduale, deze drieklanken niet of nauwelijks tegen, zeker niet zo vlak na elkaar. Luther gaat hiermee, met behoud van de devote gregoriaanse gebedssfeer, muzikaal een stap verder zonder dat het karakter van de melodie in essentie wordt aangetast. Het nieuwe reformatorische geluid bouwt hier verder op een oude traditie zonder deze traditie geweld aan te doen.
Opvallend is ook dat de melodie vrijwel geheel pentatonisch is opgebouwd (geen halve toonafstanden, alleen de ‘zwarte toetsen van de piano’), alleen in de derde regel zien we bij de gebroken drieklank de doorgangsnoot b’ bij g’- b’-c’. Deze pentatoniek geeft de oude kerktoonsoorten een mild, ingetogen karakter, goed passend bij de gebedstekst van de hymne.
Enkele musicologen (onder andere Otto Brodde, Christa Müller en Karl Christian Thust) wijzen in dit verband ook op de ‘mixolydische’ kerktoonsoort, de zevende modus in de reeks van oude kerktoonsoorten - opnieuw speelt het getal zeven hierbij dus een rol.
Ägidius von Zamora (1240-1320) ontwikkelde in zijn Ars Musica een leer van de kerktoonsoorten en noemde de mixolydische modus: ‘septimus est iuveum’ (de zevende modus heeft een jeugdige beweeglijkheid’), goed passend bij de ‘Heilige Geest’. Luther nam deze mixolydische modus onveranderd over. In latere tijden zien we dat de leidtonen kleine secundes zijn geworden en het mixolydische karakter verloren gaat.
Afgezien van de eerste regel van de eerste strofe heeft Luther de tekstaccenten precies gelijk kunnen laten lopen met de muzikale accenten. Enigszins weerbarstig is alleen het begin van het pinksterlied: ‘Kómm, Gótt, Schöpfér, Heilíger Géist’, waarbij de nadruk op –‘fer’ van ‘Schöpfer’ en op –‘lì’ van ‘Heiliger’ wat ongemakkelijk klinkt. Maar in de dagen van Luther was dat niet eens ongebruikelijk. Toen werden lettergrepen geteld, niet gewogen, zoals bijvoorbeeld ook bij ‘Nún komm dér Heidén Heilánd’ (lied 433).
Jan Willem Schulte Nordholt heeft er bij zijn Nederlandse vertaling bewust voor gekozen om de laatste regel zijn oorspronkelijk acht lettergrepen weer terug te geven, ook andere vertalers kiezen hiervoor, zoals we hieronder zullen zien. Maar bij Luther werkt de syncope in de laatste regel met zeven lettergrepen wel degelijk positief: Ge-schöp-fe (strofe 1), Lieb (strofe 2), Kraft (strofe 3), et cetera.
De woord-toon-verhouding klopt al direct bij het begin waar de hele noot op ‘Komm’ de aandacht trekt en vasthoudt. Hoogtepunten in de melodie vinden we bij ‘Vaters Wort’, ‘Feuer’,’ Gunst’, ‘Gnad’, ‘Sohn’, in de vertaling van Schulte Nordholt zoveel mogelijk overgenomen.
Deze melodie heeft ondanks haar grote kracht en schoonheid niet direct de harten van de mensen kunnen winnen. Het was een lied dat bij alle belangrijke momenten werd gezongen, het werd snel bekend, maar het miste misschien de soepelheid, de warmbloedigheid en het volkse karakter zoals bij andere liederen van Luther. Ondanks de gregoriaanse oorsprong en de muzikaal verantwoorde wijze waarop Luther ermee is omgegaan, is het door de lange reeks van halve noten toch een wat hoekige melodie geworden. Dát het echter een zeer goede melodie is blijkt wel uit het feit dat vele componisten de melodie bewerkt hebben of opgenomen hebben in hun composities, zoals bijvoorbeeld Gustav Mahler in het eerste deel van zijn Achtste Symfonie of Arnold Schönberg die het bekende koraalvoorspel van J.S. Bach ‘Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist (BWV 631) voor groot orkest bewerkte.
Verspreiding
Toen het lied voor de eerste keer werd gepubliceerd was de tekst van Luther nog niet gekoppeld aan de melodie zoals we die tegenwoordig kennen. In het Erfurter Enchiridion van 1524 stond nog een eerdere bewerking, met korte opmaten aan het begin van de regels (behalve de eerste regel) en ook was de melodie van ‘Veni Creator’ veel minder herkenbaar.
De ons bekende melodie verschijnt voor het eerst in Geistliche Lieder auffs new gebessert (Wittenberg, 1529/1533/ 1539), ook wel het Klugsche Gesangbuch genoemd. Wat later in het Babstsche Gesangbuch van 1545.
In de zestiende eeuw zijn er bewerkingen van Luthers lied door Michael Weiße (Boheemse Broeders), Johannes Zwick, Ambrosius Lobwasser en in de zeventiende eeuw vinden we vertalingen van onder anderen Matthäus Apelles von Löwenstern en Angelus Silesius. Tot diep in de achttiende eeuw is het lied te vinden in de Duitse gezangboeken (o.a. Gerhard Tersteegen en Friedrich Gottlieb Klopstock), al wordt de tekst in de periode van het piëtisme en de Verlichting steeds meer aangepast aan de geest van de tijd, zoals bijvoorbeeld in het Bayreuther Gesangbuch van 1760 en de verschillende uitgaven van het Dresdner Gesangbuch (tussen 1722 en 1824). Latere hymnologen spreken in dit verband van een ‘waar vandalisme van het kerklied’. Van de oorspronkelijke tekst van Luther is op den duur nog maar weinig over: de goddelijke genade, de zeven gaven van de Geest, het verlichten van ons verstand, de vaste reformatorische kernwaarden, ze zijn alle vervangen door teksten die de deugd en de menselijke kracht centraal stellen. Als voorbeeld hieronder de eerste en vierde strofe:
Komm, Gott Schöpfer, komm heilger Geist,
schaff deiner Menschen Herzen neu;
du kennest dein Geschöpf und weißt,
wie jeglichem zu helfen sey.
Und strahle deiner Wahrheit Licht;
gieb wahre Lieb in unser Herz,
zum Vater frohe Zuversicht,
zur Tugend Kraft und Trost im Schmerz.
In de negentiende eeuw verdwijnt het lied uit de Duitse gezangboeken, al leidt het buiten de kerk nog een kortstondig leven als Johann Wolfgang von Goethe in 1820 het Pinksterlied van Luther opnieuw berijmt als ‘Appel an das Genie’: ‘Komm, Heiliger Geist, du Schaffender’. Hij stuurde de tekst naar zijn vriend en componist Karl Friedrich Zelter met de wens dat dit lied ‘iedere zondag voor zijn huis door een koor gezongen zou mogen worden...’.
In 1941 klinkt het lied in de oorspronkelijke versie van 1529 weer binnen de kerkmuren als het wordt opgenomen in de jeugdbundel Ein neues Lied. Later krijgt het een vaste plaats in het Evangelisches Kirchengesangbuch van 1950 (lied 97) en in het Evangelisches Gesangbuch van 1993 (lied 126).
Binnen de Duitse rooms-katholieke kerk verscheen het lied in het Leisentrits Gesangbuch van 1567 (samengesteld door de Domdekaan van Bautzen, Johann Leisentrit), veel later komen we het lied tegen in de Katholieke bundels Gotteslob (1975) en Magnificat (1976) op de enigszins gewijzigde melodie van Luther in een nieuwe vertaling van Friedrich Dörr (1969).
Vreemd genoeg komen we in het Svenska Psalm Boken (1986), in het Norsk Salme Bok (1997) en in het Zwitserse Evangelisch-reformiertes Gesangbuch (1998) deze gewijzigde versie ook zo tegen. In de twee Katholieke liedboeken (en in het Zwitserse gezangboek) is de melodie genoteerd met puncta (gelijke noten zonder stok) zonder rusten, in het Zweedse en Noorse gezangboek is verder wel de oorspronkelijke notatie afgedrukt.
Verspreiding in Nederland
In de Nederlanden staat het lied voor de eerste keer in het Gezangboek van Wezel van 1554. Jaco van der Knijff beschrijft (verwijzend naar Jan Luth) hoe de Synode van Middelburg van 1581 de boeren in Overijssel toestaat een selectie van Lutherliederen te maken, waaronder de drie pinksterliederen van Luther. In de bundel van Wezel was ‘Komm, Gott Schöpfer, Heiliger Geist’ toen al enige tijd opgenomen.
Tien jaar later wordt het lied gepubliceerd in het Hantboecxken van 1565, een Nederlandse vertaling van de Bonner Gezangboeken (1565, 1566, 1567): ‘Wt den Hoochduytschen Bonschen Sanckboeck in Nederlantscher spraken seer ghetrouwelijck ouergeset’.
Een lofsanck ghenaempt veni Creator Spiritus. Verduytscht door D. Martinus Luyther
Compt God Schepper heylighe Gheest,
Besoeckt der menschen herten alder eest
Wilt die met ghenaden hier
Vervullen en raden fier.
Want ghi zijt genaempt een Trooster zoet,
Vant alderhoochste eewich goet,
Een gheestelijcke salue ient,
Fonteyne leuende, lieflijck vier bekent.
Ontsteeckt een licht in ons verstant,
Gheeft onse herten der liefden brant,
Des vleesches swackheyt openbaer,
Helpt ende sterckt met u cracht claer.
Ghy zijt van ons in dit gheschrey,
Om uwen gaeuen seuenderley,
Een vingher Godts en Vaders woort,
Ghenaempt en ouer al ghehoort.
Des vyants list van ons verdrijft,
Gheeft ons dijn vrede in u verstijft,
Op dat wy gheeren lijdtsaem syn,
En mijden der Sielen schade fyn.
Leert ons den Vader kennen snel,
Daer toe oock Jhesum Christum wel,
Dat wy u doort ghelooue zaen,
In den Gheest leeren verstaen.
Lof sy Godt Vader en Sone altijt,
Die van den dooden ons beurijt,
Den Trooster sy oock lof gheseyt,
Nu en tot in der eewicheyt. Amen.
Opvallend zijn hier de diverse varianten in Luthers melodie, zoals de kwintsprong in de eerste regel, de verlenging van de tweede regel en het gepuncteerde ritme in de derde en vierde regel.
Ook in de Gezangboeken van Van Haecht is het Pinksterlied in de uitgaven van 1579, 1581 en 1582 te vinden, evenals in het Woerdische Sangboeck (1589) en de Lutherse gezangboeken van Leiden en Amsterdam (1605). In later tijden verschijnt het in de Lutherse Consistoriale Bundel van 1779, de eerste Lutherse Synodale bundels van 1826 en 1850 en tenslotte in de Bundel van de Hersteld-Evangelisch-Lutherse Kerk van 1857.
Buiten deze Lutherse bundels is het lied ook opgenomen in de Hymni ofte Loff-Sangen uit 1615, een liedboek dat als ‘proefbundel’ bedoeld lijkt te zijn geweest, maar waaruit in de kerken nooit officieel is gezongen. Over de samenstellers en de dichters/vertalers tast men in het duister, er wordt onder andere gedacht aan Joh. Uytenbogaert en aan Dirk Rafaelsz. Camphuysen. Als lied 46 is opgenomen de ‘Hymne op Pincksteren te singen’:
Comt Heylge Geest en Schepper groot
Ons Hert met uwen Vinger raackt
Met uw genade vult den Schoot
Van ons Heer dien ghij hebt gemaackt.
Ten tijde van de eerste liedbundel van de Hersteld-Evangelisch-Lutherse Kerk (1857), verscheen in Arnhem in 1854 de verzameling van 23 Lutherse liederen van J.J.L. ten Kate: Luthers Harp – Drie-en-twintig Uitgelezen liederen van Doctor Maarten Luther. Opvallend is dat ten Kate een heel ander rijmschema hanteert dan Luther en alle andere vertalers na hem. Zien we bij Luther ‘gekruist rijm’(abab), bij ten Kate komen we ‘omarmend rijm’ tegen (abba):
Kom, Schepper! Kom, Gij Heilge Geest!
Daal zeegnend op de Menschheid neder!
Bezoek de dorre zielen weder,
Die eens Uw tempel zijn geweest!
Gij hoogste Gave en Gever tevens!
Gij zijt de Trooster aller smart,
De balsem van ’t verbrijzeld hart!
Gij, Zon der Liefde en Bron des Levens!
Doorstrale Uw glans ons duister brein!
Doorblake Uw gloed ons ziel en zinnen!
Leer ons de macht van ’t vlees verwinnen,
En wasch ons in Uw lichtfontein!
Gij zijt, met zevenvoude gaven,
De vinger aan Gods rechterhand!
Gij brengt Gods Woord van strand tot strand!
Gij roept de dooden uit de graven!
Drijf onzen vijand voor U heen!
Wees ons een leidsman ter viktorie!
En doe ons met de kroon der glorie
Het Land des Vredes binnentreên!
Leer ons steeds meer den Vader kennen
In Jezus, Zijn gezalfden Zoon!
Kies, Heilge Geest! ons hart ten throon,
En wil ons aan Uw dienst gewennen.
Lof zij den Vader van genâ!
Den Zoon, die opstond uit de dooden!
Den Trooster Gods in alle nooden!
Lof! Driemaal lof! Hallelujah!
Drie jaar nadat ten Kate Luthers Harp het licht had doen zien, publiceerde Isaac da Costa in 1859 zijn vertaling van ‘Veni Creator Spiritus’, een geheel andere vertaling dan wij van hem kennen uit de Psalmen en Gezangen uit 1938. In de vertaling van 1859 luidt de eerste strofe:
Daal, Schepper Heilge Geest! daal af!
Uw adem, die ons ’t aanzijn gaf.
herschepp’, beziel’ vervull’ de borst
die naar Uw waterstroomen dorst!
In de bundel 1938 van lezen wij in vers 1:
Daal, Schepper Heilge Geest! daal af!
Uw adem, die ons ’t aanzijn gaf.
Vervull’ met bovenaardsche kracht
Het schepsel, dat uw zegen wacht.
Ook verder was Da Costa’s berijming van 1859 tachtig jaar later zo zeer gedateerd geworden, dat een gemoderniseerde versie noodzakelijk was. Deze nieuwe versie, die in 1938 was afgedrukt op de ongewijzigde melodie van Luther (afgezien van de afsluiting, zoals we nu ook kennen), vinden wij ook in de Gemeenschappelijke Liederenbundel, die in 1944 uitgegeven werd door de Nederlandschen Protestantenbond. Dit was een samenwerkingsverband met de Doopsgezinde Broederschap, de Remonstrantse Broederschap en de ‘Algemene Vereeniging van Vrijzinnige Lutherschen in Nederland’ (Zwanenbundel – vanwege het ‘zwaantje’ op de kaft).
In de bundel Uit hart en mond (1953), een uitgave van de Nederlandse Lutherse Jeugdbond, is een vertaling afgedrukt van Prof. Pieter Boendermaker. Merkwaardig is de afsluiting van de laatste regel. Het lijkt een compromis tussen het weer in ere te herstellen van de acht lettergrepen en de syncope van Luthers origineel…
In het Evangelisch-Luthers Gezangboek (ELG) van 1955 is de vertaling van Boendermaker opnieuw verbonden maar nu met de melodie zoals deze is afgedrukt in ons huidige liedboek. In het Uittreksel uit het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk (1962) is ‘ten dienste van de zondagsscholen, kinderdiensten en jeugdclubs’ een selectie gemaakt van ruim 150 liederen uit het ELG om de jeugd vertrouwd te maken met het ‘nieuwe kerklied’. Niet alleen is een selectie gemaakt van de liederen, ook zijn telkens niet alle strofen afgedrukt. Van ‘Kom, Schepper God, o Heil’ge Geest’ zijn in dit ‘Uittreksel’ vijf van de zeven strofen afgedrukt.
In de verschillende Nederlandse rooms-katholieke uitgaven komen we de vertaling van ‘Veni Creator Spiritus’ van Jan Willem Schulte Nordholt tegen op de vereenvoudigde melodie van Luther. In de bundel Vrede zij u (Gebeden, psalmen en gezangen ten dienste van de liturgie - 1974) en in Gezangen voor Liturgie (1996) is de melodie afgedrukt met een korte eerste noot; met een lange eerste noot treffen we het Pinksterlied aan in de Vlaamse bundel Zingt jubilate (1976/2006), in het Gezangboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland (1990) en in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968).
In de Franse liedbundels Nos coeurs te chantent (1979) en Pseaumes et Cantiques (Zwitserse uitgaven – 1976) wordt de melodie van Luther ongewijzigd overgenomen, dus in de laatste regel zeven lettergrepen en een syncope op de voor-voorlaatste noot. De tekst is een ‘combi-berijming’ van ‘Veni Creator Spiritus’ en ‘Komm, Gott Schöpfer Heiliger Geist’:
Een aantal opvallende varianten treffen wij aan in het Gesangbuch für die Evangelisch-reformierte Kirche der deutschen Schweiz (1907/1938) en in Cantate Domino (1960) het oecumenisch gezangboek van de Wereld Christelijke Studenten Federatie. De melodie van Luther heeft nu in de tweede regel bij de derde noot een sprong van een grote terts, waar in het origineel een grote secunde is genoteerd en de laatste regel (acht lettergrepen) eindigt nu met drie identieke noten. In Cantate Domino is bovendien de voorlaatste noot van de derde regel chromatisch verhoogd naar cis en is het melisme in deze derde regel een soort van rudiment van de oude gregoriaanse sequens. De strakke vierkwartsmaat en de romantische harmonieën in de begeleiding vervreemden de melodie nog meer van het origineel…
In het Deense Gezangboek Den Danske Salme Bok (1984) wordt de vertaling van Olaus Petri (1536) en Nikolaj Frederik Severin Grundtvig (1864) gezongen op de melodie van ‘Kom tot ons de wereld wacht’ (lied 433 - naar ‘Veni redemptor gentium’):
Kom, Gud Faders Ånd fuldgod,
kom med ild, med kraft og mod,
saligt smil og himmelsk gråd,
stat os bi med råd og dåd!
Ook in de Engelse traditie heeft het lied wortel geschoten, al zijn die eerste vertalingen allemaal nog geënt op het ‘Veni Creato Spiritus’ en niet op Luther. In de zestiende eeuw zijn er al meer dan vijftig Engelse vertalingen en parafrases. Aartsbisschop Cranmer maakte in 1550 een vertaling waarin Luther in de verte herkenbaar is:
To us such plenty of Thy grace,
Good Lord grant we thee pray.
That Thou maist be our comfortor
At the last dreadful day.
In de Hymns Ancient and Modern (uitgave 1924) staat de melodie bij ‘Come Holy Ghost our souls inspire’ in een driekwartsmaat genoteerd. In de Lutheran Hymnal van 1941 is de ongewijzigde melodie van Luther opgenomen met een tekst van Edward Caswall uit 1849, de laatste regel bestaat uit acht lettergrepen. Boven het lied staat met een verwijzing naar Luther: ‘Komm Gott Schöpfer’.
Come, Holy Ghost, Creator blest,
Vouchsafe within our souls to rest;
Come with Thy grace and heav’nly aid
And fill the hearts with Thou hast made.
Liturgische bruikbaarheid
Luther schreef zijn lied waarschijnlijk met het oog op de Pinksterdiensten van 1524. Al spoedig werd zijn Pinksterlied het vaste lutherse zondagslied voor eerste pinksterdag, al zal in later tijden ‘Komm Gott Schöpfer’ ook wel als zondagslied op zondag Trinitatis worden geplaatst, zoals bij het verschijnen van het Evangelisches Gesangbuch in 1993. Door het jaar heen is ‘Komm Gott Schöpfer’ daarnaast ook als introïtus gezongen, vooral bij trouwdiensten, hetgeen heden ten dage in Polen nog gebruikelijk is.
Vanwege het plechtstatige karakter biedt deze melodie in ons liedboek ook onderdak aan twee liederen die met recht ‘kerk’liederen genoemd kunnen worden: het dooplied 350: ‘Het water van de grote vloed’ en lied 972: ‘Hoe goed, o Heer, is ’t hier te zijn’. In het huidige liedboek is lied 972 bij de rubriek ‘Samen leven – Kerk’ ingedeeld, in het Liedboek voor de Kerken was dat bij de rubriek ‘Kerk’. In het liedboek van 1973 waren zelfs ‘regieaanwijzingen’ per twee strofen gegeven: ‘bij de doopvont’, ‘voor de tafel’, ‘bij de kansel’ en ‘achter de tafel’. De Kerk begon met Pinksteren, de melodie ademt een liturgische ‘Pinkstertoon’ die uitstekend bij deze twee liederen past.
Hans Jansen