Ten hemel opgevaren (lied 661)

Categorie: Het Lutherse zondagslied in de liturgie
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: mei 2023

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Zondagslied voor Hemelvaart

Ten hemel opgevaren, halleluja,
Christus, die Heer en koning is, halleluja.
Nu zit Hij aan Gods rechterhand, halleluja,
heerst over hemel, zee en land, halleluja.
(lied 661: 1, 2)

Zelden is er een kerklied geschreven waarbij tekst en muziek zo sterk op elkaar betrokken zijn als bij het Hemelvaartslied ‘Gen Himmel aufgefahren ist’ (lied 661). Het is in het algemeen de muziek die de tekst versterkt, tot leven laat komen of hem extra dimensies geeft; in dit geval lijkt het erop dat, omgekeerd, de tekst er slechts toe dient om de muziek op bepaalde punten aan te vullen of bij te kleuren. Zo merkt Overbosch in het Compendium dan ook op, dat dit lied waarschijnlijk van groter betekenis is geworden door de meeslepende melodie dan door haar tekst.

Het gebeuren van Hemelvaart vraagt natuurlijk vanuit zichzelf al om een stijgende melodie, maar met alleen een opklimmende toonladderreeks ben je er nog niet. Het is de verdienste geweest van de componist Melchior Franck om het voorspelbare, het verwachte muzikale idioom op het juiste moment te doorbreken en een heel sterke melodie te schrijven die de eeuwen heeft doorstaan.

Oorspronkelijk was de melodie een kwart hoger genoteerd, hetgeen er op kan wijzen dat Melchior Franck het lied aanvankelijk als ‘koorlied’ heeft geschreven. In de bundel Cantionale Sacrum uit 1646 staat de koorzetting nog maar 1 toon hoger (in A gr. terts) genoteerd en zal de gemeente zeker al hebben meegezongen.

Opvallend is in de eerste plaats de beknoptheid van het lied, met slechts twee regels behoort het lied tot de kortste liederen van het Liedboek. Het was de eenvoud van de tekst die vroeg om eenvoud in de muziek. Het gegeven van Hemelvaart zal òf zeer gecompliceerde theologische verhandelingen opleveren òf er zal naar aanleiding van dit feest alleen maar vrolijk gemusiceerd worden. Ongecompliceerd gaat Melchior Franck dan ook te werk.

Ongecompliceerd, maar zeker niet oppervlakkig. Oppervlakkig lijkt op het eerste gezicht de voor de hand liggende stijgende toonladder vanaf de onder-kwart naar de boven-kwint in de toonladder G grote terts, maar daarnaast is de meest opvallende noot van de eerste regel de verhoogde kwart ‘cis’. Het opvaren, het opstijgen kòn Franck niet sterker uitbeelden dan met deze bijzondere noot. Iedereen die deze melodie zingt, hoort deze ‘cis’ al vanaf het moment dat de vierde noot (g’) wordt gezongen. Zo krijgt het woord ‘opgevaren’ vanaf het eerste ogenblik een dwingende, zelfbewuste kracht. Vanaf deze ‘g’ kàn de melodie niet meer terug en zal ze onherroepelijk uitmonden in de ‘hooggestemde’ Paas-halleluja’s, die alle zes coupletten afsluiten.

De tweede regel is op één noot na precies de omkering van de eerste. Maar Melchior Franck verdrijft nu het voorspelbare door de derde noot opeens een seconde lager te plaatsen om daarna onverstoord de draad weer op te pakken. Dat de ‘Halleluja's’ van een andere orde zijn blijkt ook uit de toepassing van ‘hemiolen’ (drie groepjes van twee tellen i.p.v. twee groepjes van drie tellen): het voorafgaande gebruikelijke ritme van twee maal 3 kwartnoten wordt bij de Halleluja's omgezet in drie maal 2 kwartnoten. Zo wordt het driedelige ritme precies op tijd doorbroken, precies op het moment dat anders gewenning en concentratieverlies zou kunnen optreden. Het lied heeft zo naast een melodische ook een perfecte ritmische balans.

De melodie heeft zijn oorsprong in het Gregoriaans (‘Coelos ascendit hodie’) en ook al hier zien we de stijgende muzikale lijn en de grote omvang van een none (octaaf plus 1 noot). Met die hoogste noot e’’ wordt de hemelvaart niet alleen perfect uitgebeeld maar ook a.h.w. voltooid. Hier lijken we in de hemel te zijn aangeland, hier klinkt alleen nog maar woordeloze muziek, hier plaatst Melchior Franck zijn vrolijke Paas-halleluja’s!

Hans Jansen