De weg die je goed doet - Andries Govaart

Categorie: Kerklied
Publicatie in: Musica Sacra
Datum: juli 2022

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Andries Govaart – Liedbundel ‘De weg die je goeddoet’

Inleiding

Eind maart jl. verscheen bij uitgeverij Skandalon de liedbundel ‘De weg die je goeddoet’, verzamelde liederen van Andries Govaart. In de bundel zijn 347 liederen opgenomen voor liturgie en ritueel, geschreven in hedendaagse en bijbels gekleurde taal. De muziek is van zestig Nederlandse componisten, 25 buitenlandse componisten en een aantal klassieke hymnen. Er is een grote diversiteit aan muziek: van eenvoudig eenstemmig tot vierstemmigheid met instrumentale begeleiding; van een onbegeleid wijsje dat een canon kan worden tot een uitdagend madrigaal. Even divers zijn de teksten. Soms volgen ze de orde van dienst, soms zijn het teksten om thuis te zingen.

De indeling volgt die van het ‘Liedboek - zingen en bidden in huis en kerk’. Daarbij valt op dat er twee rubrieken zijn toegevoegd: ‘Pelgrimeren’ en ‘Zegeningen’. De bundel heeft zes registers die de praktische bruikbaarheid ten goede komen: op uitgaven, componisten, trefwoorden, bijbelvindplaatsen, beginregels en de liederen in de volgorde van de bundel, gerangschikt naar de rubrieken. Naast de eenstemmige uitgave is er een website (www.andriesgovaart.nl) met een pagina voor ieder lied, waarop soms zeer uitvoerige toelichtingen zijn te vinden, een waar compendium aan informatie. Daarnaast zijn er audio en/of video-opnames.
Tot zover het persbericht dat in het voorjaar werd verspreid.

 

Kerklied of cantorijlied

Al doorzingend en doorbladerend kan aan de ene kant geconstateerd worden dat er zeker vele juweeltjes tussen zitten, een rijke aanvulling op het Liedboek van 2013 (en op de sindsdien verschenen bundels), maar aan de andere kant werden er, naast de vele uitroeptekens, ook evenzovele vraagtekens geplaatst.

Zou er in de eerste plaats niet duidelijk aangegeven hadden moeten worden of een lied een kerklied is of een cantorijlied, een sololied of zelfs een luisterlied. Van de 57 liederen van Andries Govaart die in het Liedboek 2013 zijn opgenomen is het overgrote deel geschreven op bestaande melodieën, contrafacten, die voor de gemeente alle goed zingbaar zijn en waarbij de tekst daardoor goed wordt ondersteund door de melodie. In deze gevallen herkennen wij de aloude definitie van een kerklied: een lied dat door iedereen in de gemeente snel kan worden meegezongen, op een tekst die door iedereen kan worden begrepen en waarbij het lied, door de wisselwerking tussen tekst en melodie, na een aantal keren in het geheugen kan worden gegrift. Het zal een tekst zijn die de Bijbelse boodschap in compacte vorm weergeeft met een melodie die de diepere lagen van de tekst tot leven brengt en daarmee ook de diepere lagen van ons bewustzijn aanspreekt. Ook kan het aloude kerklied eigenlijk altijd prima a capella gezongen worden.

In deze nieuwe bundel van Andries Govaart treffen wij echter vele liederen aan die alleen door een cantorij of een zanggroep kunnen worden gezongen (of door een solostem) en niet zonder een begeleiding kunnen. Volgens bovenstaande definitie zou dit lied dan geen kerklied meer mogen heten.

Veel van deze cantorijliederen en sololiederen zijn, muzikaal gezien, prachtige composities, maar zouden eigenlijk hun plaats hebben moeten krijgen in een rubriek ‘koor’, ‘cantorij’ of ‘geestelijk sololied’. Veel van deze nieuwe melodieën blinken uit door originaliteit en creativiteit, maar kunnen niet zonder een deskundige begeleiding en een goed getraind koor. Ook is het de vraag in hoeveel gemeentes deze cantorijliederen echt tot hun recht kunnen komen en hoe groot de ontvankelijkheid is voor deze liederen. Is hier sprake van liederen voor speciale doelgroepen? Zien we hiermee niet een verdere versplintering van het kerkmuzikale werkveld?  Of is de kerkelijke landkaart van Nederland al dusdanig versnipperd dat het onmogelijk geworden is één nationaal liedboek uit te geven, zoals dat nog enigszins het geval was in 1938 en 1973. Ook toen deden niet alle kerken binnen het protestantisme mee, maar nu is het zelfs binnen de PKN moeilijk om eenheid te krijgen wat betreft het kerklied. Het Liedboek van 2013 blijkt intussen niet iedere doelgroep volledig aan te spreken, met gevolg dat er in alle kerkelijke denominaties nieuwe liedbundels ontstaan.

Verder filosoferend: is in veel kerkelijke gemeentes de cantorij intussen zo’n essentieel en actief deel geworden van de gemeente dat het een eigen gemeenschap is geworden? Een gemeenschap met een eigen liedcultuur waarbij de gemeente op zondagmorgen bij deze liederen de passieve rol van toehoorder vervult? Of ontstaat er een nieuw soort gemeente, gedragen door deze ‘zanggemeenschappen’?

Het aloude kerklied kent geen fermates boven de rusten, accenten boven de noten, ingewikkelde syncopische figuren, kwartentriolen, tempoaanduidingen, chromatiek en modulaties. Al deze zaken veronderstellen een geoefende cantorij, zoals ook een verminderde terts, verminderde kwint, overmatige seconde of een dalende gebroken overmatige drieklank nooit zo maar door een gemeente kan worden gezongen, ook niet na vooroefening voor de zondagse eredienst. Creatief en vaak positief tekst-uitbeeldend zijn bijvoorbeeld de lokrische afsluitingen (eindigen op een gis in A dur), zoals bij lied 128 op kiemkracht(!), of eindigen op de kwart bij lied 287, een kwart die altijd verder wil, maar door de stilstand een enorme zeggingskracht krijgt bij een ‘tent bouwt van ontmoeting’ en ‘wees nu aanwezig’. Een muzikale spanning die de tekst inderdaad tot leven kan brengen maar alleen zal uitwerken als het goed wordt uitgevoerd door een cantorij. Natuurlijk maakt het veel indruk als bij lied 331 naar aanleiding van de Schipholbrand van 2005 een bittere klacht letterlijk wordt uitgesproken en niet wordt gezongen, maar ook bij dit lied kan dan geen sprake meer zijn van een kerklied.

Zo zijn er vele andere voorbeelden te geven van fraaie muzikale vondsten, die de tekst volgen en tot uitdrukking brengen, maar afstand nemen van wat een kerklied in wezen is.

 

Lutherse liederen – taal en toon

Binnen de lutherse kerkmuzikale wereld was Andries Govaart al bekend vanwege zijn lied ‘Wij leven van genade’ (lied 240), dat hij schreef voor het grote Lutherjaar 2017 en dat in dat jaar op vele plaatsen in luthers Nederland tot klinken kwam. Jac Horde schreef hierbij de melodie. Ook had Govaart met twaalf liederen een substantiële bijdrage in de bundel ‘Alle liederen van Luther – Een levend document’, waarvan er acht een plaats kregen in zijn bundel ‘De weg die je goeddoet’. Bij drie liederen schreef hij aanvullende strofen (deze heeft Govaart vanzelfsprekend niet opgenomen in zijn verzamelbundel) en ook de berijming van ‘Die beste Zeit im Jahr mein’ zoeken we tevergeefs.

Met de berijmingen in ‘Alle liederen van Luther’ stuiten wij op een facet dat zich ook in ‘De weg die je goeddoet’ meerdere keren aandient. Namelijk het gegeven hoezeer taal en toon met elkaar verbonden zijn en hoe moeilijk het is taal van de 21ste eeuw te verbinden met een melodie uit de zestiende eeuw of van nog vroeger. Zoals de melodie qua stijl vanuit zichzelf een autonome eenheid is, zo moet ook het taalgebruik een eenheid zijn. Met de hedendaagse teksten van Govaart is op zich niets mis. Het zijn pakkende beelden die hij schetst in een modern taalgebruik, eerder pragmatisch dan poëtisch. Eerder gewoon dan verheven. Eerder voor het gewone volk dan voor op de elite. Wat dit betreft heeft Govaart wel wat weg van Luther! Maar binnen één lied verschillend taalidioom gebruiken kan ook verstorend werken zoals bijvoorbeeld bij lied 35, ‘O Schepper God, die alles grondt’ waar Govaart gebruik van tamelijk traditioneel taalgebruik, goed passend bij de voormiddeleeuwse hymnne, maar in de tweede strofe in de derde regel opeens de zin plaatst ‘wat in ons hoofd is opgekropt’. Net of je bij een documentaire over middeleeuwse kunst opeens muziek van Mozart hoort.

Vergelijkbaar is de keuze voor de melodie van ‘No wind at the shadow’ uit Iona (lied 159), waar de fraaie Ierse volksmelodie is verbonden met ‘Voltooiing en aanvang, én speler én plot, slachtoffer en winnaar, van jullie, van God’ en ‘Geen loon afgesproken, geen afspraak gepland, geen trouwdag bevestigd, geen blauwdruk bekend’. Mooi is overigens wel hoe Govaart, de vorm van de melodie gebruikt door iedere regel te verdelen in twee gedachteneenheden.

Tenslotte met lied 27 nog een voorbeeld waar discrepantie optreedt tussen taal en toon. De oude hymne ‘Ales diei nuntius’ vertaalt Govaart in tamelijk traditioneel taalgebruik, zonder dat dit ‘versleten’ zou kunnen overkomen. Kwaliteit verloochent zich niet, in wat voor stijl er ook gedicht of gemusiceerd wordt! Terwijl de eerste strofe de oude ‘gregoriaanse stijl’ nog helemaal vasthoudt met:

 

Daar kraait een haan, een goed bericht:
weldra verschijnt het eerste licht.
Hij wekt ons op, geeft goede moed,
’t is Christus die ten leven roept.

kom je met de tweede strofe opeens in een heel andere wereld:

Kom uit je warme bed, roept hij
of ben je ziek, doodop of lui?
Bewaar je nuchterheid, doe goed.
Wees waakzaam, want ik kom met spoed.

Terwijl in het vervolg tot het einde toe het ‘oude taalidioom’ weer wordt opgepakt, haalt het ‘warme bed’ je toch uit de magie die het lied in eerste instantie had opgewekt. Zoals muziek beelden en gevoelens oproept, zo doet taal dat ook. Als de muziek consistent is zou de taal dat binnen een lied ook moeten zijn.

Bovenstaande schildert wel het probleem van de hedendaagse dichter en componist. Als de componist zich aangesproken voelt door moderne teksten zal hij ook een moderne melodie willen schrijven. Hij zoekt de grenzen op van wat melodisch haalbaar is en componeert in een moderne stijl die recht doet aan de tekst, vele voorbeelden daarvan kunnen in deze bundel gevonden worden. Is het lied alleen nog maar goed te zingen door een cantorij, dan is er eigenlijk sprake van een cantorijlied of een luisterlied.

Wil, aan de andere kant, de dichter zijn tekst schrijven bij een traditionele melodie zal hij de grenzen moeten bewaken van zijn originaliteit en creativiteit. Een te grote discrepantie tussen taal en toon zal de geloofwaardigheid van beide disciplines aantasten. Het is de uitdaging om binnen dit spanningsveld nieuw, geloofwaardig liedrepertoire op te bouwen.

Aanwinsten

Zeker zijn er componisten die deze uitdaging aangingen en tot verrassende resultaten zijn gekomen. Zoals bijvoorbeeld Willem Marie Speelman (lied 77) die in een traditioneel ogende melodie op beslissende momenten opeens syncopen schrijft: bij ‘keert ons tot elkaar’ (verbindingsboog!), ‘breekt open’ en ‘Gij ademt’, momenten die het lied boven het gewone optillen. Fraai is ook de dalende lijn bij ‘Gebogen of rechtop’, waarbij eerst een dalende lijn bij ‘gebogen’ en daarna weer een stijgend figuur bij ‘rechtop’. Mooi is ook de melodische opbouw: in de eerste regel is de b’ de hoogste noot, in de tweede regel de c’’, in de derde regel nog een keer de c’’ om in de vierde regel dan eindelijk het hoogtepunt op d’’ te bereiken van de melodie bij ‘Gij ademt in ons op’. Op dit punt dus die eerder genoemde syncope, verbonden met de hoogste noot bij belangrijke tekstmomenten, mooier kan het niet, want ook in de andere strofen passen taal en toon perfect bij elkaar! Bij lied 79 uit het Liedboek 1973 was het al een vondst dat de melodie begint in e moll en eindigt in G dur. Dit om aan te geven hoe de verdrukking van ‘Die in benauwdheid zuchten’ omkeert naar ‘uit vreugde dat er een mensenkind geboren is’. Van mineur naar majeur, van verlies naar winst, van Kyrie naar Gloria. In de bundel van Govaart zijn er veel melodieën die niet eindigen op de tonica of op een laddereigen toon van de tonica. Hierboven gaven we al aan dat regelmatig wordt afgesloten op de septiem of de kwart. De melodie van Willem Marie Speelman blijft binnen de traditionele speelruimte. Ook hij begint, net als Jaap Geraedts in 1973, in e moll en sluit af in G dur en houdt het hiermee goed zingbaar voor iedereen. In de derde strofe sluit dit fraai aan bij de laatste twee regels van Govaart: ‘We staan voor elkaar in, een vrijplaats voor de wijk. Wij vieren het begin van uw gedroomde rijk’. Originele taal met een sterke melodie!

Origineel en ook goed zingbaar is lied 136 ‘Die ons roept tot uw dienst’. Ook Christiaan Winter wijkt af van de gebaande paden. Hij schrijft een melodie, staande op de schouders van de traditie, maar gaat wel degelijk nieuwe wegen. Ook hij eindigt niet ‘braaf’ op de tonica, maar in de eerste vier strofen op de secunde (als je de melodie in a moll plaatst). De melodie vraagt om een vervolg met deze dominantfunctie, zodat de tekst direct door kan lopen naar de volgende strofen. Verrassend is de afsluiting van de vijfde strofe, nu niet eindigend op de secunde maar op de kwart, twee noten hoger dan bij de eerste vier strofen! En dat dan bij de tekst ‘en staan op uit de dood’, mooier kan het niet: een octaaf plus één, het gaat verder, maar dan in een nog hogere dimensie! Naast deze melodische vondst zit het lied ook ritmisch goed in elkaar. Hebben de eerste twee regels dezelfde ritmische opbouw en volgen de vier 3/4 maten elkaar voorspelbaar op, in de derde regel treedt een versnelling op door de onverwachte 2/4 maat en onverwacht achtste noten, waardoor daarna de rustige lijn omhoog naar het eind van het lied nog meer overtuiging krijgt, vooral in de laatste regel waar de zo fraaie kwart wordt bereikt.

Mooi is de ‘stilte’ en de ‘kilte’ die Dirk Zwart tekent in lied 187. Plotselinge halve rusten, die bij ‘stilte’ met recht functionele rusten genoemd kunnen worden. De stille verlatenheid komt voelbaar tot leven. Maar ook daarvoor schildert Dirk Zwart al in het begin met lage, donkere kwartnoten de leegheid en de zwaarte van de woestijn, uitmondend in drie lange halve noten die moeizaam naar de dominant zakken. De uitzichtloosheid wordt nog versterkt in de vierde regel waar een zielloze herhaling van drie halve noten op g’ (‘geen schaduwbrem’) de hopeloze situatie beklemmend uittekenen. Kortom, moderne, hedendaagse taal die door de muziek volkomen geloofwaardig wordt uitgebeeld en tot leven gewekt.

Het is onmogelijk hier alle goede liederen te bespreken. Vooral de melodieën van Christiaan Winter, Toon Hagen en Jetty Podt zitten goed in elkaar, ze componeren in een nieuw idioom, terwijl de melodieën over het algemeen goed te zingen zijn. Veel andere componisten veronderstellen een goede cantorij en een deskundige leiding, vaak vervallen ze in een melodie die meer geconstrueerd lijkt te zijn dan gevonden. Een verademing is dan ook lied 290 waar de syncopen van Abel Nkuinji uit Kameroen heel natuurlijk en spontaan klinken zonder geforceerd aan te doen. Zo moeten syncopen zijn bedoeld toen ze zijn ontstaan! Verrassend is dat aangegeven staat dat het lied bij voorkeur zonder piano wordt uitgevoerd en alleen met percussie! De link naar het oude, onbegeleide kerklied lijkt hiermee gegeven te zijn!

Zoals hierboven aangegeven valt het niet mee om in onze tijd een liedbundel samen te stellen die voor alle geledingen binnen kerkelijk Nederland bruikbaar is. De steeds meer geïndividualiseerde samenleving maakt dat ook binnen de kerken doelgroepen ontstaan met een eigen geloofsbeleving en een eigen liedrepertoire. Zeker in een tijd waar de kopieermachine alle liederen beschikbaar maakt en de beamer ook steeds meer mogelijkheden geeft om per plaatselijk gemeente invulling te geven aan de kerkdienst, kan van bovenaf niet meer gestuurd worden wat er gezongen wordt, zoals in 1938 en 1973 met de centraal geredigeerde liedboeken nog wel het geval was. Kwaliteit zal op den duur echter altijd boven komen drijven. Dat er in deze nieuwe bundel kwaliteit aanwezig is geeft zeker hoop voor de toekomst!

 

Hans Jansen

 

Andries Govaart, De weg die je goeddoet, Verzamelde liederen (540 blz.)
Uitgeverij Skandalon,
ISBN  978-94-93220-16-4. Prijs 37,50.