U Here Jezus roep ik aan (lied 796)
Categorie: Het Lutherse zondagslied in de liturgie
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: augustus 2022
U Here Jezus roep ik aan,
U bid ik, hoor mijn klagen.
O God, als Gij mij bij wilt staan
dan zal ik niet verzagen.
(Lied 796)
In de reeks over het Lutherse zondagslied zijn we aangekomen bij het zondagslied voor de 13e zondag na Trinitatis (dit jaar op 11 september): 'Ich ruf zu dir, Herr Jesus Christ'/'U Here Jezus roep ik aan', lied 796. Op deze zondag staat op het Lutherse leesrooster Lucas 10: 23-37 als evangelielezing aangegeven, het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Mooi sluit dan de tweede helft van de eerste strofe aan bij deze lezing: ‘ik bid U, wil mij geven zo te leven, met mensen mens te zijn, uw woord in ’t hart geschreven.’
De dichter Johann Agricola was als naaste medewerker van Maarten Luther een belangrijke mede-wegbereider van de lutherse reformatie. Hij was, negen jaar na Luther, eveneens in Eisleben geboren, raakte bevriend met hem en was aanwezig op het moment dat Luther zijn 95 stellingen aansloeg aan de deur van de Slotkapel in Wittenberg. Agricola vergezelde Luther in 1519 naar het beroemde dispuut met Johannes Eck in Leipzig en hij was het die een jaar later in opdracht van Luther de pauselijk bul daadwerkelijk in het vuur gooide.
Zijn betekenis voor de reformatie is vooral hierin gelegen dat hij in 1530 meeschreef aan de ‘Confessio Augustana’ (Augsburgse geloofsbelijdenis) die de basis vormde voor de latere lutherse theologie. In 1541 gaf Agricola een ‘Sangbüchlein’ uit. In de inleiding schrijft hij over zijn motieven die hem tot het dichten van kerkliederen hadden gebracht: ‘In de eerste plaats is het voor iedereen goed om zo opbouwende teksten te leren. In de tweede plaats kan door de edele Musica deze teksten beter onthouden worden en doordringen tot in de harten van de mensen. Wij moeten de evangeliën in de vorm van gezangen, net als het Onze Vader, uit het hoofd leren, erin geloven, ernaar handelen en zo tenslotte zalig worden’.
Bijna letterlijk horen we dit terug in de hierboven aangehaald regels: ‘ik bid U, wil mij geven zo te leven, met mensen mens te zijn, uw woord in ’t hart geschreven.’ Fraai is hoe ook de melodie hier rijmt: de dalende lijn van vier noten bij ‘wil mij geven’ wordt een toon lager exact herhaald bij ‘zo te leven’.
Hoewel het niet zeker is, gaan veel hymnologen ervan uit dat de melodie ook door Agricola is geschreven, de sterke woord-toon-verhouding pleit daar in ieder geval wel voor! Allereerst is daar in het begin de dalende lijn bij ‘U Here Jezus roep ik aan’: de melodie daalt van de boven-kwint geleidelijk naar de grondtoon, waarmee het knielen is weergegeven zoals dat bijvoorbeeld ook hoorbaar is in de melodie van Luthers berijming van het Onze Vader (‘Vater unser im Himmelreich’). Bij ‘roep ik aan’ stijgt de melodie drie noten, de ogen voorzichtig naar boven opheffend. In de tweede regel wordt opnieuw het bidden (‘bij U bid ik aan’) weergegeven met een dalende lijn, waarna het ‘klagen’ wrang wordt verklankt met de kleine secunde, het meest schrijnende interval. Vanaf de vijfde regel kleurt de melodie naar majeur bij ‘Leer mij geloven recht en rein’, waarna in drie stappen de laagste noot van de melodie wordt bereikt. Hier vinden we opeens twee kwartrusten en de enige ‘stralende figuur’ (kwartnoot met stip + achtste noot) in deze melodie. Bestond de melodie hiervoor slechts uit secunden en tertsen, kleine melodische afstanden die gemakkelijk zingbaar zijn, hier horen we met de stijgende kwart een keerpunt in de melodie, die naar de hoge bes’ leidt bij ‘uw woord in ’t hart geschreven’. De laatste drie regels lijken hiermee in niets op het voorgaande. Ook zien we dat de regels nu beginnen met kwartnoten en niet langer met halve noten, de ritmische spanning wordt verhoogd precies bij de meest centrale tekst van het lied: ‘met mensen mens te zijn’, zoals de barmhartige Samaritaan dat was uit het verhaal van Lucas 10. De dalende lijn bij ‘uw woord in ’t hart geschreven’ tekent het woord dat van boven komt en diep in het hart wordt opgeslagen. Woord en toon als een volkomen eenheid!
Hans Jansen