Het 'gewone' van de liturgie in de Lutherse traditie

Categorie: Diversen
Publicatie in: Eredienstvaardig 15e jaargang, nr 5
Datum: oktober 1999

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

In het jaar dat het Dienstboek voor de Nederlands Hervormde Kerk 'in ontwerp' (1955) werd gepresenteerd zag het Gezangboek van de Evangelisch-Lutherse Kerk, met daarin een vernieuwde liturgie, eveneens het levenslicht. In september van dat jaar gaf Prof. Dr. W.J. Kooiman in het tijdschrift 'Kerk en Eredienst' in een even uitvoerig als gedegen artikel aan wat de verschilpunten waren tussen de Hervormde en de Lutherse liturgische opvattingen. 'De Lutherse Kerk was na jaren van experiment tot een grote mate van liturgische eenheid gekomen. Zij had niet langer verschillende vormen van eredienst ter keuze van predikant of gemeente, maar bood één vaststaande orde aan, welke eventueel alleen zou kunnen worden bekort of vereenvoudigd'. Prof. Kooiman wijst er verder op dat deze eenheid een principieel punt was. 'Het gevaar van het Hervormde Dienstboek is dat een staalkaart van mogelijkheden wordt gegeven, waarbij bepaalde onderdelen van de eredienst nu eens hier, dan weer daar opduiken. Niet alleen geeft dit verwarring, het wekt ook de indruk dat het alles vrijblijvend is. Men komt op deze wijze nooit tot de zozeer begeerde grotere eenheid. Deze 'breedheid' is waarlijk niet alleen een teken van rijkdom, eerder een teken van verlegenheid. Liturgisch leven eist immers allereerst concentratie en vastheid'.  Ruim 40 jaar later kunnen we vaststellen dat ondertussen gelukkig veel van die verschilpunten verdwenen zijn en dat het binnenkort te verschijnen Dienstboek een afsluiting is van een periode waarin de liturgische tradities positief naar elkaar zijn toegegroeid.

Het nieuwe van de Lutherse liturgie van 1955 was vooral het herstel van de volledige misvorm door het weer opnemen van het Kyrie en Gloria als een onverbrekelijke twee-eenheid. In de tweede uitgave van de Pruisische Agenda (1895) was het Kyrie en Gloria respectievelijk als een respons op de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging opgenomen. In het Dienstboek 'in ontwerp' was deze opvatting in enkele orden van dienst nog terug te vinden, maar gelukkig won ook in liturgische kringen in de Hervormde Kerk het inzicht snel veld dat de meer persoonlijke schuldbelijdenis en genadeverkondiging in het drempelgebed hun plaats moeten hebben, waarna het Kyrie het veel ruimere gebed is voor de nood van de wereld en het Gloria een veel grootsere lofprijzing.

In 1955 dus een nieuwe liturgie en een nieuw gezangboek in de Lutherse Kerk als eindpunt van het na-oorlogse liturgisch-kerkmuzikale enthousiasme, maar ook een beginpunt voor nieuwe kerkmuzikale ontwikkelingen. Beide publicaties werden zo een krachtige katalysator, zowel binnen als buiten de Lutherse Kerk. Als de Lutherse Kerk in 1973 haar nog zo jonge gezangboek opgeeft en participeert in het Liedboek voor de Kerken worden slechts enkele wijzigingen in de liturgie aangebracht. Zo wordt bijvoorbeeld een Oud-Testamentische lezing toegevoegd, verdwijnt de groet voor de preek en de inleiding tot de evangelielezing (Eer zij U, o Here) en worden de afkondigingen voortaan vooraf aan de dienst gedaan. Afgezien van deze kleine bijstellingen wordt de liturgie van 1955 ongewijzigd overgenomen. In 1988 verschijnt dan tenslotte een nieuw Liturgisch Katern, waarin aan de ene kant de liturgie van 1973 (1955) ongewijzigd is opgenomen, maar aan de andere kant vele nieuwe mogelijkheden worden aangeboden. Dit Katern vormt het uitgangspunt van de enkele hieronder te bespreken ordinariumdelen.

Traditie en vernieuwing

Elke werkelijke vernieuwing zal alleen vanuit een gezonde en levende traditie kunnen plaatsvinden; die traditie zal alleen levend en gezond blijven als de toegevoegde nieuwigheden een duidelijke meerwaarde bezitten. Het is de natuurlijke spanning tussen deze twee gegevenheden die in liturgische zaken altijd een grote rol spelen. Dick Akerboom citeert in dit verband Maarten Luther in zijn artikel 'Vrijheid, geen wet - Over Luthers bemoeienis met de hervorming van de liturgie in Wittenberg, in het bijzonder het ordinarium' : 'Ik heb geen vernieuwing nagestreefd en ben langzaam en voorzichtig te werk gegaan niet alleen vanwege de zwakken in het geloof, die men zulke oude en diep gewortelde gewoonten niet zo snel ontnemen kan om in plaats daarvan een nieuwe en ongewone wijze van liturgie vieren in te voeren, maar vooral ook omwille van de afgrijselijke losbollen, die als smerige zwijnen zonder geloof en zonder verstand zich in de modder storten en blij zijn met iedere nieuwigheid. Maar zodra het nieuwe eraf is, worden zij het zat'. Aan de andere kant was Luther later wel degelijk van mening dat het nodig was om ook 'variis melodiis de tempore' te zingen, d.w.z. op verschillende wijzen in de verschillende tijden van het kerkelijk jaar. Dit uitgangspunt is in het katern van 1988 breed uitgewerkt. Naast het ordinarium van 1955/73 en de Vogelmis (waarvoor Willem Vogel speciaal voor dit Katern de Praefatie op muziek zette) wordt een ruim aanbod gegeven van liederen die in de Liedmis een plaats kunnen vinden. Kees van der Horst verantwoordde enkele moeilijke keuzes in de Liedmis IIb als volgt: 'Voor het Credo viel de keuze op de liederen 94 (Mensen, wij zijn geroepen om te leven) en lied 343 (Nu heeft het oude leven afgedaan). In deze rubriek is duidelijk niet gezocht naar liederen die de credotekst op te voet volgen of bewerken. Bij lied 343 is het bijeenhouden van Credo en Doop van doorslaggevende betekenis geweest. In beide liederen ligt het accent op het gelovig léven hier op aarde, dat ons als opdracht is gegeven. Ook de keuze van het Sanctus wilde eigenlijk eerst maar niet lukken. '...' Uiteindelijk is gekozen voor lied 399:1 (Wij loven U, o God) en enkele strofen uit lied 288 werd gekozen. Daarbij bedachten wij dat 'Jesaja de profeet' (lied 24) in de eerste liedmis door Luther ook niet werd geschreven om op de plaats van het Sanctus te worden gezongen maar tijdens de elevatie of de Communio. Lied 288 wijst ons over de zichtbare tafel heen naar de lofzang van allen die zijn aangezeten in Gods verheven zaal.'
Sterke keuzes zijn bijvoorbeeld de Kyrieliederen 'O God en Heer almachtig' (W. Barnard) en lied 149 (Adventstijd), de Glorialiederen lied 67 (Advent) en lied 301 (nazomer) en als Agnus Dei lied 110 en 346 (5,6,7). Om de relatie met het Ordinarium 1955/73 zichtbaar te houden verschenen bij de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek enkele koorbewerkingen waarin de melodie van de Liedmis contrapunktisch wonderwel fraai spoorde met de melodie van het traditionele Ordinarium.

In het Katern 1988 is in de rubriek IIa ongewijzigd de Liedmis opgenomen die reeds in het Katern van 1973 werd afgedrukt: als Kyrie het 'Kyrie, God Vader in eeuwigheid' (Super missam Fons bonitatis), als Gloria lied 254 (God in den hoog' alleen zij eer), als Credo lied 331 (Wij geloven allen in één God), als Sanctus 'Jesaja de profeet spreekt van een dag' (een meer directe vertaling dan lied 24) en als Agnus Dei lied 188 (O Lam van God onschuldig).

In de rubriek Ia vinden we de onberijmde ordinarium-delen in de vorm zoals deze reeds vanaf 1955/73 in de liturgische katernen zijn opgenomen. Dankbaar is bijvoorbeeld het zgn. Straatsburgse Kyrie en Groot-Gloria (1525), dat in de grote koorliteratuur vooral bekend is geworden door Hugo Distler's fraaie bewerking in zijn bundel 'Liturgische Sätze über altevangelische Kyrie- und Gloria-Weisen'. Hier zien we weer hoe goed eenvoudige kerkmuziek kan dienen als inspiratiebron voor grotere kerkmuzikale composities.

De lezing van het Epistel wordt in de Lutherse liturgie altijd afgesloten met het 'Psalmwoord' en 3x Halleluja, met daarop aansluitend het zondagslied, hoofdlied of gradualelied. De term 'gradualelied' wijst nog naar de oorspronkelijke functie van dit gezang; toen de lezingen uit het Oude Testament vervielen, vervielen daarmee ook de gradualepsalmen (van gradus, trede, de voorganger stond bij dit gezang op de treden van de koorruimte). Het Psalmwoord met Halleluja bleef daarvan over als een soort rudiment.
Hoewel het Psalmwoord tot het proprium behoort en zodoende buiten het directe kader van dit artikel valt, willen we op deze grens tussen proprium en ordinarium (Psalmwoord en Halleluja) toch enige aandacht geven aan dit Psalmwoord. Jac. Horde pleitte er enige jaren geleden voor dit Psalmwoord te zingen: 'Vaak is het voor het argeloos luisterend gemeentelid moeilijk te onderscheiden waar nu precies de Epistellezing eindigt en waar het Psalmwoord begint. Het ware dan ook veel beter dit psalmvers te zingen! En wel zó, dat het reeds bekende 3x 'Halleluja' daarop naadloos kan aansluiten. Heel goed leent zich daarvoor de 9e psalmtoon, de zgn. 'tonus peregrinus', waarop het Magnifacat vanouds is gezongen. Ook hier gaat het tenslotte om het 'Magnificare' van de Heer'.

Behalve de gesproken vorm van het Credo en de hierboven aangegeven mogelijkheden van de Liedmis, kan de tekst van het Credo van Nicea-Constantinopel ook worden gezongen. Hiervoor is een eenvoudig gregoriaans toonmodel gekozen. Daarnaast ontbreekt een meer hedendaagse vertolking niet. Huub Oosterhuis werd bereid gevonden zijn tekst 'Ik geloof in de levende God' in het Katern van 1988 op te laten nemen en Jaap Geraedts schreef daarbij een verrasende toonzetting. Opvallend zijn de kwart- en kwintsprongen aan het begin van het telkens terugkerende hoofdmotief. De associatie met Luther's vrolijke 'Nun freut euch lieben Christen gmein' (LvK 402) dient zich wel heel sterk aan! Het lijkt of Geraedts bewust de taal van het oude, wellicht wat verstarde, dogma wilde doorbreken en de ongedwongen blijmoedigheid van de eerste Reformatie-jaren wilde oproepen. Hoewel een enkel melisme muzikaal/artistiek gezien zeker geen schoonheidsprijs verdient (bijvoorbeeld bij 'Zoon' in 'Ik geloof in de kracht van de Geest in de liefde van Vader en Zoon'), wordt dit Credo vanwege zijn verfrissend karakter op vele plaatsen graag gezongen.

Het was zeker geen toeval dat de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek bij de viering van haar 50-jarig jubileum eind 1996 als hoofdthema had gekozen 'Ordinarium in heden en verleden'. Niet alleen werd daarmee aangegeven dat het hart van de kerkmuziek klopt in de liturgie van de eredienst, maar vooral dat de liturgie van die eredienst staat en valt met een goed ingevuld ordinarium. Het is het raamwerk waar omheen en waarbinnen het 'proprium' (het eigene van de tijd) zich kan ontwikkelen; vanuit een vast kader kan in alle vrijheid de creativiteit alle ruimte krijgen. Binnen SoW, maar ook daarbuiten, blijkt dat deze 'vrijheid in gebondenheid' vaak een zekere aantrekkingskracht bezit en inspirerend uit kan werken. Het is de gezamenlijke opdracht deze traditie springlevend te houden en telkens te vernieuwen naar de toekomst toe!

Evangeliecantilaties, Werkgroep Liturgische Muziek, i.s.m. SNK en NSGV, Gooi & Sticht, Baarn, 1997, bestelnummer 88281, 56 blz., € 32,00.

De Werkgroep Liturgische Muziek (Nico Wesselingh, Hans Brüggen en Jos Wilderbeek) bracht in samenwerking met de SNK, de NSGV en de 'steunfunctie rooms-katholieke vocale kerkmuziek' een bundel uit met 'evangeliecantilaties', het evangelie gezet op een eenvoudige reciteertoon. In de inleiding meldt Nico Wesselingh: 'In de liturgie van vóór Vaticanum II was het de gewoonste zaak om op zon- en feestdagen het evangelie te zingen. Het was zelfs één van de belangrijkste taken van de diaken in de liturgie. Na de liturgiehervorming van Vaticanum II werd het mogelijk het evangelie in de landstaal te verkondigen, maar helaas werden er geen pogingen ondernomen om in het Nederlands te zingen. Met deze uitgave reikt de Werkgroep Liturgische Muziek een helpende hand. Het boek bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt een aantal evangeliepericopen uitgewerkt voor de feestdagen (4 voor de dagen rond Kerstmis, 4 rond Pasen, 3 voor Hemelvaart, 1 voor Pinksteren) met daarnaast cantilaties van de Zaligsprekingen, de Bruiloft te Kana en het Magnificat. Het tweede deel van het boek bevat een analyse van de vier gebruikte melodieformules, zodat aan de hand van deze modellen zelf een toonzetting van een bepaalde tekst gemaakt kan worden.'

Van harte aanbevolen!

Vocale kerkmuziek

Naar analogie van de in 1992 verschenen bundel 'Orgelmuziek in historisch en liturgisch kader' verscheen begin 1998 de bundel 'Vocale kerkmuziek', koormuziek in historisch en liturgisch kader'. Telde de eerste bundel 112 pagina's, de koorbundel is met 194 bladzijden bijna twee keer zo dik.
Het is een zeer gedegen uitgave geworden, waarin per eeuw systematisch de muzikale ontwikkelingen worden geschetst, alsmede een beeld wordt gegeven van de plaats en de functie van het koor in de rooms-katholieke en protestantse liturgie. Verder wordt aandacht besteed aan de uitvoeringsprakrijk aan de hand van muziekvoorbeelden, is er een literatuurlijst van standaardwerken over kerkmuziek en liturgie en is er tenslotte een ruime tot zeer ruime opsomming van titels, gealfabetiseerd op componist. Bij deze titels is aangegeven de bezetting, de uitgever, bijbelplaats, kerkelijk jaar en een indeling in tekstgenres (psalmen, cantica, ordinarium, etc.)
Allereerst moet gesteld worden dat zowel het beschrijvende gedeelte als de literatuur/titelopsomming veel lof verdiend. De toelichtingen zijn helder en goed leesbaar, de lange reeks titels noopt tot een bezoek aan een muziekbibliotheek of uitgever en de muziekvoorbeelden prikkelen tot uitvoeren.
Toch zou de uitgave nog aan waarde gewonnen hebben als twee kolommen waren vrijgemaakt voor de moeilijkheidsgraad en de tijdsduur van de werken. In de inleiding wordt duidelijk gesteld dat deze bundel in de eerste plaats bedoeld is voor de kerkelijke koorleiders. Daarmee is het liturgisch kader voor een groot gedeelte gegeven en moet de cantor kunnen inschatten of zijn of haar cantorij het werk aankan en of de compositie überhaupt qua tijdsduur binnen de liturgie past.
Verder worden bijbelplaatsen kennelijk alleen aangegeven als deze op de partituur vermeld staan. Zo ontstaat een bijzonder inconsequent beeld, waarbij zelfs bij dezelfde titel (maar verschillende uitgevers) de ene keer wel en de andere keer niet een bijbelplaats wordt aangegeven. Een uitgave op floppy zou overigens overwogen kunnen worden zodat de gebruiker bijvoorbeeld zelf kan sorteren op bijbelplaats of kerkelijk jaar. Ondanks bovengenoemde tekorten kan deze bundel wel degelijk worden aanbevolen. Het is de bedoeling dat de koordirigent aan het werk wordt gezet en dat hij zijn repertoire-horizon zal verbreden. Daarin is deze uitgave zonder meer geslaagd. De uitgave is voor € 35,00 te bestellen bij de Stichting Landelijk Samenwerkingsverband Kerkmuziek, Om de Kamp 9, 7964 KT, Ansen.

Cantus Firmus, Bernard Smilde, 25 gezangen uit het 'Liedboek voor de Kerken' bewerkt voor zangstem, melodie-instrument en orgel, Intrada-muziekuitgave, Heerenveen, 1998, ISBN 90 74865 11 9, (Nederlandse, Friese en Duitse tekst) € 25,00.

Ter gelegenheid van '25 jaar Liedboek voor de Kerken' verzamelde Bernard Smilde 25 liedbewerkingen die hij in de afgelopen periode schreef ten dienste van de Vespervieringen in de Waalse Kerk in Leeuwarden. Het zijn bewerkingen voor kleine bezetting: naast de (solo)zangstem en orgelbegeleiding kan de instrumentale partij ingevuld worden door fluit, hobo, klarinet, trompet of viool.
Het is zonder meer bijzonder dankbare muziek, die goed speelbaar is en goed in het gehoor ligt. Regelmatig wordt de tekst versterkt door de instrumentale stemmen, zoals bijvoorbeeld in Lied 47, waar het 'lopen langs het water' in de bas dominant aanwezig is, in Lied 49, waar het getjilp van de vogels voor iedereen hoorbaar is gemaakt of in Lied 420, waar 'trompetsignalen van de vijand' dreigend tot klinken worden gebracht. Jammer is wel dat 14 van de 25 bewerkingen 1 toon hoger zijn afgedrukt, twee zettingen zelfs een terts en een kwart hoger. Bij alternatum zingen zou dat wellicht problemen kunnen geven. In één geval (Lied 323) heeft Bernard Smilde een korte modulatie (van Bes dur naar G dur) aangegeven, maar of dit het geheel werkelijk versterkt kan betwijfeld worden. Verder niets dan goeds over deze fraai uitgevoerde bundel, die aangeeft dat het Liedboek met zijn 25 jaar kennelijk nog voldoende vitaliteit bezit om kerkmusici tot compositorische creativiteit te inspireren!