De visser ging uit vissen (lied 532)

Categorie Het nieuwe lied van Lutherse huize
Publicatie in Schiedams Kerknieuws
Datum februari 2020

 
Het nieuwe lied van Lutherse huize 

De visser ging uit vissen,
hij deed wat Jezus zei.
De visser ging uit vissen
en netten vol ving hij,
en netten vol ving hij.

Lied 532

Bij de samenstelling van het nieuwe liedboek is relatief veel plaats ingeruimd voor de wat vlottere, minder statische melodieën. Vooral in het laatste kwart van de bundel zien we veel liederen met syncopen, overbindingen, triolen, gepuncteerde ritmes, akkoordsymbolen en aanwijzingen voor gitaar en slagwerk. Vooral met het oog op de jeugd werd dit muzikale idioom opgenomen. De gedachte daarachter was dat deze muzikale taal meer aansluit bij de eigentijdse beleving van jonge mensen. Ook de Lutherse kerkmusicienne Marijke Bleij waagde zich aan een lied met syncopen, maatwisselingen en onverwachte rusten en slaagde erin om, zonder te vervallen in voorspelbaarheid, een vlotte, goed zingbare melodie te componeren bij een tekst van Hans Bouma over de wonderbare visvangst.

Marijke Bleij studeerde muziekwetenschap in Amsterdam en was vele jaren werkzaam als cantor, koor- en kinderkoorleider in Amsterlveen. Van 1962 tot 1981 was zij betrokken bij de kinderdiensten van het IKOR, later de IKON. Verder was zij als medewerkster van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied van 1984 tot 2004 eindredacteur van de serie 'Zingend geloven'.
Met gedegen kennis van zaken schreef ze haar melodie. Logisch is de 'dalende lijn' aan het begin van het lied bij 'de visser ging uit vissen'. Logisch, want voor de vissen moet je naar beneden, het water in. Ook bewust is de plotselinge rust 'gecomponeerd' na de eerste drie noten voor 'ging hij vissen'. De vissers, de discipelen, hadden de 'hele nacht gezwoegd en niets gevangen'. Met enige tegenzin en moedeloosheid gaan ze opnieuw vissen omdat dat gezegd wordt, maar veel geloof op een goede afloop hebben ze niet, vandaar de aarzeling weergegeven in die rust... De tweede regel heeft als tegenbeweging een stijgende lijn en krijgt een 'nieuwe energie' door de syncope aan het eind van de regel. Een syncope is een ritme, waarbij meer één of meer tonen niet op de tel vallen, maar vlak daarvoor of daarna, waardoor het normale accent verlegd wordt. De popmuziek en de amusementsmuziek kan niet zonder deze syncopen, die het geheel altijd iets 'swingends' geven. Maar een teveel aan syncopen maakt dat de melodie vrijblijvend en oppervlakkig wordt, net of ze niet meer serieus hoeft te worden genomen. Marijke Bleij weet echter precies de goede dosering te geven en herhaalt deze syncope alleen nog in de derde en vijfde regel.

Zoals Hans Bouma de eerste en de derde regel identiek maakt, zo componeert Marijke Bleij deze regels ook in een identiek ritme, zij het de tweede keer een grote terts hoger. Ook de vierde en vijfde regel zijn tekstueel en melodisch identiek. Bij de toelichting wordt aangegeven dat de cantorij de eerste vier regels kan zingen en de gemeente alleen zou kunnen meezingen bij deze vijfde regel, die op deze manier dan als een refrein fungeert. Marijke Bleij weet binnen het kader van het traditionele kerklied moderne elementen toe te voegen, die de gemeente zeker zal inspireren om enthousiast mee te willen zingen!
Hans Jansen


 

Dit artikel afdrukken Stuur dit artikel door