God van hemel, zee en aarde (lied 210)

Categorie: Het nieuwe lied van Lutherse huize
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: september 2019

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken



God van hemel, zee en aarde
Vader, Zoon en Heil'ge Geest,
die ons deze nacht bewaarde,
onze wachter zijt geweest,
houdt ons onder uw gezag,
ook in deze nieuwe dag.
Lied 210

In de serie over het ‘nieuwe lied van Lutherse huize' deze keer aandacht voor een morgenlied in de vertaling van de Lutherse predikant Wonno Bleij, waarvan wij in het juninummer van Schiedams Kerknieuws lied 779 bespraken. Daar zagen wij dat Wonno Bleij zowel tekst als melodie schreef en daarmee gerekend kan worden tot het aloude gilde van de ‘Meistersinger'. Ook van lied 210, ‘God van hemel, zee een aarde', werd tekst en melodie geschreven door dezelfde persoon, in dit geval Heinrich Albert (1604-1651), neef en leerling van Heinrich Schütz, de grote voorloper van J.S. Bach aan het keurvorstelijk hof in Dresden.
Heinrich Albert gaat in zijn lied uit van de ‘Morgenzegen' van Maarten Luther. Wonno Bleij kende deze ‘morgenzegen' uit het hoofd, hij was ermee opgegroeid, de tekst was voor hem zeer vertrouwd geworden. Vertalen is meer dan woorden in de andere taal zetten, het is vooral vertalen ‘van binnenuit'; ook de cultuur, de traditie, de tijdgeest, de Lutherse theologie moet mee-vertaald worden. Dit is Bleij in deze vertaling volkomen gelukt. Ad den Besten, zeker geen kleintje onder de dichters, maakte eerder een vertaling van dit lied dat in ‘Zingend geloven II' als lied 215 werd opgenomen, maar de redactie van het nieuwe liedboek heeft uiteindelijk toch gekozen voor de vertaling van de lutheraan Wonno Bleij.
Heinrich Albert componeerde naast vele liederen (meer dan 170) ook motetten, cantates en twee opera's. Hij staat aan het begin van een nieuwe kerkliedtraditie, zijn melodieën zijn oorspronkelijk bedoeld voor solozang, maar enkele van deze liederen hebben zich een plaats verworven binnen de kerkliedtraditie. De melodieën zijn rijker versierd, de ritmes hebben vaak een dansend karakter en de ligging is meestal veel hoger dan gebruikelijk bij het kerklied. Lied 210 staat in het origineel een terts hoger.
Even opvallend als fraai is hoe Albert het melodische hoogtepunt al direct bij de vierde noot legt. Normaal wordt een melodie rustig opgebouwd en komen de hoogste noten pas over de helft van een lied, nu wordt de toon letterlijk direct gezet, ingegeven door de tekst van ‘God van hemel...'. De hoogste noot bij de ‘hemel', waarna de melodie in één grote dalende lijn een octaaf daalt om bij de lage d op de ‘aarde' uit te komen. Tekstschildering die de aandacht vraagt en vasthoudt. Deze breed uitgesponnen dalende lijn krijgt in de derde regel de functie van een lange beschermende boog die over ons is uitgespreid (‘die ons deze nacht bewaarde').
In tegenstelling tot de avondliederen kunnen morgenliederen wel zeker een plaats krijgen in de zondagmorgendienst. Opvallend is dat van de 18 morgenliederen er 17 in majeur toonsoorten staat - mineur vinden we veel vaker bij de avondliederen. Morgenliederen ademen nieuw leven, een nieuw begin. De toon versterkt de tekst en brengt deze tot leven, zoals het goede kerkmuziek altijd betaamt!

Hans Jansen