Dat wij onszelf gewonnen geven (Lied 816)

Categorie Het nieuwe lied van Lutherse huize
Publicatie in Schiedams Kerknieuws
Datum augustus 2019


Dat wij onszelf gewonnen geven 
aan het bevrijdende bestaan, 
aan wat ons uitdaagt om te leven. 
Dat wij de stille roep verstaan.
Lied 816

 

In de serie over kerkliederen van ‘hedendaagse’ Lutherse dichters en componisten deze keer aandacht voor het lied ‘Dat wij onszelf gewonnen geven’ van René van Loenen, met een melodie van de Lutherse kerkmusicus Niek Hermanides.

Wat direct opvalt is dat de melodie slechts een omvang (ambitus) heeft van minder dan een octaaf. Het grootste deel van de melodie speelt zich af in de beperkte ruimte van de kwint (de vijf noten tussen e’ en b’), alleen bij ‘het bevrijdende bestaan’ horen we kort even de hoogste noot, de d’’. De melodie lijkt gevangen in het stramien van de vijf noten - dit ‘gevangen zijn’ sluit goed aan bij ‘versteende zekerheden’, de ‘greep van het verleden’ of de omkering van dit beeld in vers 4: ‘ons niet gijzelt’ en ‘van elke dwang bevrijd’. Fraai is hoe de ‘bevrijding’ in de derde regel bovendien telkens hoorbaar wordt doordat de melodie van e mineur naar G majeur verloopt. De sombere mineurtoon van het ‘gebonden zijn’ wordt in deze derde regel omgebogen naar de majeurklank van de ‘bevrijding’. 

De vele toonherhalingen geven aan dat de componist de gebedsvorm van het gedicht heeft willen respecteren. Het is haast een gregoriaanse, recitatieve gebedstoon, een psalmtoon zoals we die kennen uit de getijdendiensten in de kloosters.

Verrassend is ook de plotselinge maatwisseling in de laatste regel, die eigenlijk al begint aan het eind van de derde regel. De regelmatige tweedelige ritmische beweging wordt vervangen door een driedeligheid, waardoor alle accent valt op ‘dat wij de stille roep verstaan’. In de laatste strofe komt daardoor alle nadruk te liggen op ‘dat Gij ons onderkomen zijt’.

Een persoonlijke notitie van de dichter maakt dat je deze tekst nog bewuster en intenser zal gaan zingen. Hij beschrijft hoe hij een ernstig zieke vriend thuis opzoekt, wetende dat dit het laatste contact zal zijn. Zijn vriend kijkt vanuit zijn kamer naar de tuin en ziet de voorjaarsbloesem volop bloeien, hij beseft dat het de laatste keer is dat hij dit ziet, maar vertrouwt zijn bezoek toe dat dit ook het beeld is van wat gaat komen. Thuisgekomen schrijft René van Loenen met dit beeld voor ogen zijn gedicht en verwoordt zijn gevoelens vooral in de laatste drie dichtregels: ‘dat wij van elke dwang bevrijd naar onbekende plaatsen reizen, dat Gij ons onderkomen zijt’.

 

Hans Jansen

 

 

Dit artikel afdrukken Stuur dit artikel door