De wind, wij zien hem niet (Lied 676)

Categorie: Liederen uit Scandinaviƫ
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: mei 2019

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


De wind, wij zien hem niet,
zijn stem klinkt in ons oor,
een briesje of een storm
die alle rust verstoort.
Lied 676

Met de bespreking van het Pinksterlied 676 sluiten wij de serie over het Lutherse kerklied in Scandinavië af. Het was een even verrassende als interesante onderzoekingstocht door het kerkmuzikale landschap van onze Noorderburen. Opvallend was telkens de hoge kwaliteit van zowel de teksten als de melodieën, het waren alom geprezen dichters en componisten die de liederen schreven. De enige uitzondering betreft misschien de melodie van het nu hieronder te bespreken Pinksterlied. Na deze serie blijven wij dichter bij huis en zullen wij in de komende periode liederen van hedendaagse Nederlandse Lutherse dichters en componisten de revue laten passeren.
De tekst van lied 676 werd geschreven door de Zweedse Lutherse priester en auteur Anders Frostenson (1906-2006), die wij al eerder tegenkwamen bij lied 918 en 970. Hij was vanaf 1955 hofpredikant in Drottningholm en werd zeer gewaardeerd door Koning Gustaaf V. Hij groeide uit tot de belangrijkste Zweedse dichter van kerkliederen, waaronder veel kinderliederen. Zijn liederen zijn in vele talen vertaald, waaronder het Noors, Fins, Deens, Duits en Nederlands. Enige kritiek viel hem ten deel toen hij in de vertalingen van de psalmen al te nadrukkelijk de Lutherse theologie een plaats trachtte te geven...
Frostenson schreef zijn Pinkstertekst in 1958 en vindt zijn oorsprong in het gesprek van Jezus met Nicodemus: ‘De wind waait waarin hij wil, je hoort zijn geluid maar weet niet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat'. De melodie werd aanvankelijk gecomponeerd door Eward Wikfeldt, maar deze melodie is dermate eenvoudig en oppervlakkig, dat bij het samenstellen van ons liedboek aan de Nederlandse kerkmusicus Christiaan Winter werd gevraagd een nieuwe melodie bij de tekst te schrijven, hetgeen naar alle tevredenheid is gelukt.
Het lijkt enigszins op de componeermethode zoals we zagen bij lied 567 dat vorige keer besproken werd (toen de melodie precies een kwint hoger werd herhaald). Nu wordt de eerste regel driemaal letterlijk herhaald: de eerste keer een kwart lager, de tweede keer een toon hoger. De afsluitende vierde regel loopt in alle rust naar de grondtoon (d), met daarboven een optie voor de kwint (a), de gemeente kan dus kiezen welke noot aan het eind gezongen wordt. Christiaan Winter heeft naast de genoemde componeertechniek van zijn Noorse collega Eilert Tøsse (bij lied 567) ook de Scandinavische atmosfeer weten vast te houden. Veel kleine tertsen zorgen voor een melancholische ingetogenheid, die klank geven aan een vaag ‘niet-zien' en ‘toch weten'.

Hans Jansen