Zij gaan op naar de stad van de vrede (Lied 729)

Categorie: Liederen uit Scandinaviƫ
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: september 2018

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Zij gaan op naar de stad van de vrede,
in de hemel daar komen zij aan
en verbaasd zullen zij door de poort binnengaan,
onbekend bestaan, een nieuw leven in,
en zij zingen, zingen, ja zingen
een nieuw jubelgezang.
Lied 729

Dit lied is in Zweden sinds 1976 zeer geliefd geworden bij uitvaarten, gedachtenisdiensten en op Allerheiligen. Het is geïnspireerd door de ‘Zaligsprekingen' in Mattheüs 5, de inleiding op de Bergrede, waaraan met name de terugkerende formule ‘zij die' is ontleend. Het gaat over mensen die ‘arm zijn van geest, rouwend, zachtmoedig, hongerig, barmhartig, zuiver van hart, etc., zij zullen God zien'.
Het lied is geschreven door het koppel Britt G. Hallqvist (T) en Egil Hovland (M) dat ook het eerder besproken Glorialied 303 (‘Zonne en maan') en het Passielied 560 (‘Hij ging de weg zo eenzaam') liet verschijnen. Maar nu is de toon geheel anders, zowel in taal als in muziek. Het ademt een onbevangen, vrolijke, haast luchtige majeurtoon, dit in grote tegenstelling tot de tot nu toe besproken liederen, die vrijwel allemaal in mineur waren geschreven en die vaak een zekere weemoedige en melancholische klank hadden. Haast extatisch, gaat het ‘dichten' in de laatste twee regels over in ‘zingen', tot drie maal toe, eindigend in het uitgelaten ‘jubelgezang'. Deze laatste twee regels vormen telkens het refrein dat door de herhaling in de vier strofen bovendien nog eens een extra dimensie krijgt.
'En zij zingen, zingen, ja zingen een nieuw jubelgezang': geen weemoed, geen ingetogenheid, of treurigheid, vooral een ongekende uitbundigheid, zoals bijvoorbeeld in vers 3: 'en zij lachen en dansen en springen'. Het lijkt op het oude Lutherse gradualelied voor zondag Cantate ‘Verheugt u, christenen tesaam, laat ons van 'vreugde springen' (LvK 402).
Opvallend is tenslotte de lange noot (twee tellen) in de laatste regel van het refrein op 'nieuw' bij jubelgezang, duidelijk verwijzend naar de jubelpsalmen 96 en 98, 'Zingt een nieuw lied voor God de Here'.
Des te meer trekt deze laatste regel de aandacht doordat ze begint met een opmaat van een lange kwartnoot terwijl alle voorgaande regels met twee korte achtste noten begonnen. De melodie lijkt opeens stil te staan. Met eenvoudige middelen wordt nu de focus volledig gericht op die zo belangrijke tweede noot van de regel bij ‘nieuw' - ‘en zij zingen een nieuw jubelgezang'!

Hans Jansen