Hemel en aarde, zij zullen vergaan, vrolijke musici blijven bestaan.

Categorie: Diversen
Publicatie in: De Eerste Dag XXII
Datum: augustus 1999

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

Het Lutherse zondagslied van de voor-voor-laatste zondag van het kerkelijk jaar (gezang 279) lijkt met zijn misschien wat al te zwaar aangedikte 16e eeuwse tekst zijn langste tijd wel gehad te hebben. De 'moderne mens' (wat dat dan ook moge zijn) lijkt geen boodschap meer te willen hebben aan de eventuele spoedige wederkomst van Christus; het plechtig 'geheven boek' uit de strofen 3 en 6 lijkt door weinigen nog maar serieus genomen te kunnen worden. In de laatste maanden van deze eeuw, van dit millennium, wordt voor de goede orde nog even meegehuild met de theologische wolven in het bos der Openbaring, maar met echte diepgang heeft dit niet veel meer te maken.

Muziek staat aan de ene kant boven de tijd, overleeft vele tijden, maar ontwikkelt zich (naast de dans) ook als enige kunst bij uitvoering concreet in de tijd. Een schilderij, een beeldhouwwerk is statisch, muziek daarentegen wordt herschapen op het moment van uitvoering. Het scheppingsproces wordt bij de muziek telkens opnieuw voltrokken. Scheppen betekent 'bestemmen tot'; schepping heeft vanuit zichzelf al een bestemming, een einddoel in zich. Ieder kunstwerk, iedere compositie ontstaat (=bestaat!) vanuit de flits van het eindresultaat. Het uitgangspunt is tegelijkertijd eindpunt, het eindpunt is uitgangspunt. Vanuit de spanning tussen begin en einde ontstaat energie die de compositie blijvend haar onderliggende kracht geeft en haar zeggingskracht verleent. Tussen Genesis en Apocalyps bestaat een identieke spanning.

In de hoofdstukken van Openbaring wemelt het van de psalmcitaten, de lofzangen, de liederen en de bazuinen. Daar waar de meest gruweljke beelden te zien zijn, is het kennelijk alleen de muziek, de kerkmuziek die in staat om het echte tegengif te vormen. In de muziek wordt telkens reëel wat met de ratio nooit geloofd zal kunnen worden. De muziek is bij machte over het tijdelijke heen te kijken naar een toekomst met perspectief.

Max Reger weet deze realiteit binnen gehoorsafstand te brengen in een even kort als indringend motet over 1 Thessalonicenzen 4, 13,14. Vooral het gedeelte 'so werden alle wir in Christo erweckt' heeft naast verbeeldingskracht ook grote overtuigingskracht. In een bestek van niet meer dan twee maten worden op twee na alle 12 tonen van het octaaf in een romantisch idioom gebruikt zonder sentimenteel te worden. Zowel de mystieke geheimzinnigheid als de reële nuchterheid van het 'met Christus opgewekt worden' wordt in muzikale beelden gevangen. Het nuchtere van de drie laatste 'gewone' accoorden (F, D en G grote terts) wordt versterkt door de geheimzinnigheid van de voorafgaande chromatische wendingen. Het geheimzinnige wordt geloofwaardig door het reële, het reële wordt geloofwaardig door de geheimzinnigheid. Het zijn vooral de 'vrolijke kerkmusici' die van deze ongelofelijke paradox geen probleem maken, maar vanuit de onbegrijpelijke en onbegrepen spanning van deze paradox komen tot het scheppen van altijddurende muziek.

Motetten bij Apocalyps

Na de zomervakantie verschijnen bij de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek een serie van vijf motetten bij de lezingen uit het boek Openbaring, dat in het najaar centraal staat in het oecumenisch leesrooster. In de laatste maanden van de 20e eeuw staat dit bijbelboek haast als vanzelfsprekend meer dan gemiddeld in de belangstelling. De Lutherse Werkgroep wil daarom, net als enige jaren geleden bij het boek Leviticus, een serie eenvoudige driestemmige motetten uitgeven, goed zingbaar voor iedere cantorij. Inlichtingen bij de secretaris van de Werkgroep, Hans Jansen (070 3850407).