Lied 130a Uit angst en nood

Categorie: Liederen van Luther (Lutherjaar 2017)
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: september 2017

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken



Uit angst en nood stijgt mijn gebed.
O Heer, wil naar mij horen!
Wanneer Gij op ons falen let,
zijn wij, o God, verloren.
Lied 130a

De zo enthousiaste ontvangst van Luthers eerste twee kerkliederen (‘Ein neues Lied wir heben an' en ‘Nun freut euch lieben Christen g'mein') bracht Luther ertoe om in het voorwoord van zijn ‘Formulae Missae' van 1523 een krachtig pleidooi te voeren voor de invoering van Duitse liederen in de liturgie. Deze liederen in de volkstaal waren hard nodig, zodat het evangelie voor iedereen snel in liedvorm beschikbaar zou komen. Eind 1523 richtte hij tevens een oproep aan zijn vrienden om hem te helpen bij het schrijven van Duitse liederen. Luther benaderde daarbij in de eerste plaats zijn vriend Georg Spalatinus, de biechtvader van Frederik de Wijze, de Saksische keurvorst die Luther in bescherming had genomen na de beslissende Rijksdag in Worms in 1521 ('Ik sta hier en kan niet anders'). Luther stuurde Spalatinus zijn zojuist geschreven bewerking van de boetepsalm 130, ‘Aus tiefer Not schrei ich zu dir' als een voorbeeld hoe hij te werk wilde gaan. Aan zijn oproep werd helaas nauwelijks gehoor gegeven, zodat Luther zich gedwongen zag om uiteindelijk zelf de pen ter hand te nemen. Hij schreef daarna, ondanks zijn zeer drukke werkzaamheden, nog 34 andere kerkliederen, die tot op de dag van vandaag nog allemaal gezongen worden.
‘Aus tiefer Not' verscheen in 1524 in het ‘Achtliederbuch', de eerste bundel met liederen van Luther. Aanvankelijk werd de tekst gezongen op de vrolijke melodie van 'Es ist das Heil uns kommen her' (lied 966), maar reeds in het ‘Geistliches Gesangbuchlein' van Johann Walter (later in 1524) werd de tekst gekoppeld aan de ons bekende, veel meer ingetogen melodie, die Luther zelf bij zijn tekst componeerde. Kennelijk was Luther niet tevreden met de eerste melodie en klom hij daarom zelf in de pen. Het is niet alleen de dalende kwint, die beter past bij deze tekst (‘Aus tiefer Not' / ‘Uit angst en nood') , het is ook de klagende, schrijnende frygische toonsoort, waarin de melodie is geschreven. De frygische toonsoort heeft een halve toon boven de grondtoon (voorlaatste noot van de 2e, 4e en laatste regel) en een halve toon boven de kwint (‘Not'/'nood'), een muzikaal interval met een smekend, navrant karakter. De muziek versterkt de tekst, het klagen is muzikaal haast tastbaar.
De bewerking van Jan Wit (lied 130a), die op de 16e zondag na Trinitatis nog steeds het Lutherse zondagslied is, is geen directe vertaling van de Luthers tekst, zoals eigenlijk ook de psalmberijmingen van Luther zich vrij van de oorspronkelijke psalmtekst bewegen. Maar de onderhuidse dramatiek van deze boetepsalm is in deze bewerking, mede door de melodie, volledig bewaard gebleven.

Hans Jansen