Lied 341 Wij geloven allen in een God

Categorie: Liederen van Luther (Lutherjaar 2017)
Publicatie in: Schiedams Kerknieuws
Datum: oktober 2016

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken


Wij geloven allen in één God
die de hemel en de aard
geschapen heeft en Vader is:
ons als kinderen aanvaardde.
Lied 341

De 37 kerkliederen van Luther zijn onder te delen in een aantal overzichtelijke rubrieken: psalmliederen, vertalingen van Gregoriaanse Latijnse hymnen, ordinariumliederen, catechismusliederen en liederen op vrije teksten. Zo is ‘Een vaste burcht is onze God' van oorsprong een bewerking van psalm 46 en is het bekende Adventslied ‘Kom tot ons de wereld wacht' een vertaling van de middeleeuwse hymne ‘Veni Redemptor gentium'.
Het Lutherse Credolied ‘Wir glauben al an einen Gott' werd als vast bestanddeel van de liturgie al snel ingedeeld bij de Ordinariumliederen, maar aanvankelijk schreef Luther dit lied voor zondag Trinitatis, hetgeen blijkt uit de plaats die het in Johann Walters Geistliche Gesangbüchlein van 1524 innam. Het stond daar na de Pinksterliederen en voor ‘Gott der Vater wohn bei uns', een lied dat Luther eveneens voor zondag Trinitatis schreef. Dit paste in zijn streven om de gemeente voor elke zondag van het kerkelijk jaar een lied te geven. Pas in 1587 zal er een volledige lijst met zondagsliederen gereed zijn, een lijst die in de Lutherse Kerk nog steeds in gebruik is en waarvan de liederen regelmatig klinken in de cantates van Bach.
Luther ging bij zijn ‘Wir glauben all' uit van een voor-reformatorisch Latijns Credo dat hij in 1523 had leren kennen. Dit Credo ging terug op een handschrift uit Breslau uit 1417 en was deels in het Latijn, deels in het Duits. Bij de vertaling en bewerking van de middeleeuwse hymnen verwijderde Luther altijd de vele melismen in de melodie (vele noten op één lettergreep) om het lied beter zingbaar te maken voor de gemeente. Opvallend is dat Luther bij dit lied de melismen aan het begin en aan het eind van de melodie wel liet staan.
Zo beklemtoont hij het ‘Wij' van de gemeente, het is niet langer het individuele geloof van de rooms-katholieke priester maar een gemeenschappelijk belijden van de samengekomen gemeente. Fraai is hoe Luther met deze melismen de ‘W' van Wij' 'uittekent: ‘d-a-g-a-e'. Bij iedere nieuwe strofe is dit zo telkens een karakteristiek begin, het is als een rijk versierde letter in oude handschriften dat het begin en het belang van het nieuwe hoofdstuk markeert. Ook liet Luther in de voorlaatste regel de melismen staan bij ‘houdt de wacht', een lange reeks van dalende noten die haast beeldend een beschermende bovenlaag weergeeft.

Hans Jansen