Lied 433 Kom tot ons, de wereld wacht

Categorie Liederen van Luther (Lutherjaar 2017)
Publicatie in Schiedams Kerknieuws
Datum november 2016


Kom tot ons, de wereld wacht.
Heiland kom in onze nacht.
Licht dat in de nacht begint,
Kind van God, Maria's kind
Lied 433

‘Muziek is de allerbeste gave van God. Zij is de beste troost voor de neerslachtige mens, ook als hij niet van zingen houdt. De muziek is een leermeester die iedereen mild, zachtmoedig, verstandig en blijmoedig maakt'. Dit schreef Maarten Luther in de inleiding van zijn eerste gezangboek dat in 1524 werd uitgegeven. Luther kende de waarde van de muziek, hij had de kracht van goede kerkmuziek zelf aan den lijve ondervonden. Hij was een uitstekend musicus: hij speelde fluit en luit, zong tenor en componeerde vele kerkliederen.
Luther wilde het kerklied in de mond van de gemeente leggen en niet langer het alleenrecht laten zijn van de priester of van het koor. Van de 37 liederen die hij schreef zijn er liefst elf voor de kerkelijke Hoogfeesten, waarvan het grootste deel (zes) voor Advent en Kerstmis, voor Pasen en Pinksteren schreef hij respectievelijk twee en drie liederen.

Luthers respect voor de kerk, waaruit hij voortkwam, bracht hem ertoe een aantal hymnen, antifonen en sequenties uit de traditie van de kerk niet alleen in het Duits te vertalen maar ook melodisch in een vorm te gieten, die het mogelijk maakte dat de hele gemeente kon meezingen. Hij paste de Gregoriaans melodie daarom aan aan de eisen van de Duitse taal. Luther wilde het Gregoriaans, in tegenstelling tot Calvijn, niet kwijt: ‘Het gezang en de noten zijn zo prachtig, het zou jammer zijn als deze zouden verdwijnen!'

Voor zijn Adventslied ‘Kom tot ons, de wereld wacht' ging hij uit van de oude Gregoriaanse hymne ‘Veni redemptor gentium' van Ambrosius van Milaan (334-397). Hij schrapte in iedere regel 1 lettergreep, plaatste enkele melismen (één lettergrepen op twee of meer noten), veranderde de laatste melodieregel en kwam zo tot de ons bekende melodie. De melodie bestaat slechts uit zes noten, de eerste en de laatste regel zijn identiek, de tweede en derde melodieregel zijn elkaars spiegeling (in de kreeftengang: van achter naar voren gelezen is de derde regel identiek aan de twee regel). De melodie heeft zo een perfecte symmetrie, een volmaakt evenwicht, de melodie ademt een grote rust. Om het memoriseren te vergemakkelijken liet Luther elke nieuwe regel beginnen op dezelfde noot als waar de vorige mee is afgesloten.
Dat het een zeer sterke melodie is wordt alleen al bewezen door de haast oneindige rij van composities die op deze melodie is gecomponeerd: liedzettingen, liedmotetten, orgelvoorspelen, cantates etc., van de hand van alle grote meesters in de toonkunst. Bach verwerkte het lied in drie cantates: BWV 36, 61 en 62 en componeerde negen orgelkoraalvoorspelen. Maar ook Dietrich Buxtehude, Jan Pieterszoon Sweelink, Georg Philipp Telemann, Max Reger, Hugo Distler, Ernst Pepping lieten zich door dit lied inspireren.
Hoe populair dit lied ook tegenwoordig nog is bewijst wel het feit dat het op de allereerste plaats staat van de ‘Nederlandse Canon van het kerklied'!

Hans Jansen

 

Dit artikel afdrukken Stuur dit artikel door