Zingend geloven - deel 5

Categorie: Kerklied
Publicatie in: De Eerste Dag
Datum: december 1995

Artikel openen in groter venster Stuur dit artikel door Dit artikel afdrukken

In het afgelopen voorjaar verscheen het vijfde deel in de serie 'Zingend geloven'. Zoals de tekst op de achterflap voor alle duidelijkheid nog eens vermeldt, zijn dichters en componisten ook na het verschijnen van het Liedboek voor de Kerken doorgegaan met het schrijven van liederen; een keuze hieruit wordt onder verantwoordelijkheid van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied om de paar jaar samengesteld en uitgegeven. Wanneer de directe vraag naar vernieuwing van het Liedboek aan de orde komt, is er zo voldoende materiaal voorhanden dat in de kerkmuzikale en liturgische praktijk getoetst is kunnen worden.
Opnieuw dus een bundel met rond de 80 liederen en in de eerste plaats dient gezegd te worden dat de serie op dit moment een duidelijk gezicht heeft gekregen. Niet alleen is de uitgave opnieuw door Boekencentrum verzorgd en zijn deel 4 en 5 op identieke wijze uitgegeven, ook zijn de meeste van de zwakke punten uit de voorgaande delen nu verdwenen. Over kwaliteit en zingbaarheid zullen hieronder in het kort enkele opmerkingen volgen, maar het geheel oogt direct aantrekkelijk en de evenwichtige samenstelling van de bundel laat zien dat, lopend op het zo smalle pad van het verantwoorde kerklied, toch een zo breed mogeljke invulling is nagestreefd. Het is een goede bijdrage tot de ontwikkeling van het kerklied, waarmee we in de toekomst zeker ons voordeel kunnen doen.

Cantorijliederen

Een aanzienlijk deel van de bundel (14 liederen) is ingeruimd voor liederen die de titel 'cantorijlied' meegekregen zouden moeten hebben. Het zijn liederen die door een geoefende cantorij zeker gezongen kunnen worden, maar die in een doorsnee gemeente helaas niet tot hun recht zullen kunnen komen. Jean Telder bericht in het juni-nummer van 'Organist & Eredienst' over de meer dan alleen maar positieve ontvangst van liederen met moderne melodieën van Janine Mehrtens en Wim Ruessink op zaterdag 13 mei bij de viering van Willem Vogels 75ste verjaardag in de Oude Kerk in Amsterdam. Zeker was het een feest om deze liederen te zingen en was er alom verrassing, maar er moet daarbij wel bedacht worden dat op zo'n kerkmuzikale feestmiddag de kerkmuzikaal meest geïnteresseerden en meest enthousiaste zangers naar Amsterdam komen en dat de 'haalbaarheidsgraad' van een moeilijke melodie bij zo'n gelegenheid vele malen hoger ligt dan in de genoemde doorsnee gemeente.
Zeker zullen er kleine gemeentes zijn waar een goed geoefende cantorij voldoende draagkracht heeft om gemeentezang bij deze nieuwe liederen enigszins mogelijk te maken, maar één van de belangrijkste kenmerken van een goed kerklied blijft dat het door iedereen vrij snel meegezongen moet kunnen worden, dat het in de eerste plaats 100% volkslied moet zijn.
Noeme W. Visser overziet het moeilijke gebied van criteria, normen, kwaliteit en haalbaarheid nog eens in een samengevat artikel in 'Eredienstvaardig' (jrg. 11, nr 3). Voordat aan de eigenlijke invulling van een nieuw liedboek wordt begonnen zal inderdaad b.v. eerst duidelijkheid moeten bestaan over deze criteria. Het zal overigens niet meevallen deze eensluidend op te stellen.

Hoewel de algemene muziekontwikkeling op dit moment stagneert en grote vernieuwingsimpulsen voorlopig uitblijven is er nog steeds een enorme kloof tussen de hedendaagse muziek van een Karl Heinz Stockhausen, Pierre Boulez, Tristan Keuris en de doorsnee bevolking. Als musicus kan ik deze muziek wel degelijk waarderen en heeft ze vaak in de kern meer te vertellen dan de 'oude en vertrouwde' muziek, als kerkmusicus sta je eigenlijk machteloos tegenover deze muziek omdat deze moderne muziek op geen enkele manier kan aarden in de gemeente. Voor een kleine selecte groep weer wel, maar de kerkmusicus ontvangt zijn inspiratie vooral vanuit de gemeente en schrijft muziek vóór die gemeente en als deze muziek in de gemeente, in de liturgie niet geloofwaardig gemaakt kan worden, niet wordt geaccepteerd en gerealiseerd, houdt het in wezen op kerkmuziek te zijn. Als moderne kerkmuziek daarentegen goed en vooral geloofwaardig door een koor of cantorij wordt uitgevoerd is er in de liturgie wel degelijk positieve ruimte en ontvankelijkheid. Daarom is het jammer dat in deze bundel van 'Zingend geloven' zo onnauwkeurig met dit probleem is omgesprongen. Als kerklied zijn verreweg de meeste van de 14 moderne liederen volkomen ongeschikt, als cantorijlied juich ik ze daarentegen van harte toe! Moderne muziek hééft een grotere actualiteitswaarde en bepaalt de uitvoerenden en luisteraars nog directer bij de inhoud en de betekenis van de tekst.

Het ook door Jean Telder in 'Organist & Eredienst' vermelde lied 'Het eerste licht raakt Jacob aan' (lied 5) ìs inderdaad een parel. René van Loenen dichtte dit lied bij Genesis 28:10-22 (Jacobs droom te Bethel) en Janine Mehrtens scheef de melodie. Janine Mehrtens heeft natuurlijk haar naam mee en doet als dochter van Frits Mehrtens de aandacht trekken, maar ze blijkt deze aandacht volkomen waard te zijn en weet ons te verrassen met bijzonder originele en sterke melodieën. Zo ook deze melodie die precies aansluit bij de tekst van René van Loenen en deze een verrassende meerwaarde meegeeft. Het als een kort en krachtig refrein telkens herhaalde 'Ik ben' lijkt de wolkkolom uit te tekenen die later in Israels geschiedenis in de woestijn een rol zal spelen. Het is een inprentend gegeven, even eenvoudig als sterk.

Lied 30 is letterlijk een parel, vooral door de muzikale uitbeelding van 'zand van kristallen'. Door de toonsoort cis kleine terts bezit de melodie al een ingehouden tintelende spanning, door de vluchtige achtste noten zie je het zand a.h.w. licht verstuiven in de zon, schitterend als kleine glaskristallen. Vooral het eindigen met twee korte achtste noten is een werkelijk unieke vondst die het tere en ongrijpbare van het beeld vervolmaken.

Echter, een log zingende gemeente zal deze fijnzinnigheid direct de das om doen. Hier blijkt de kwetsbaarheid en de onmogelijkheid om zo'n lied als kerklied te beschouwen. Muziek is pas muziek als deze goed wordt uitgevoerd. Eerst moet technisch alles kloppen, daarna moet daarbovenuit de muzikale meerwaarde haar kans krijgen. Niet voor niets zijn in de meerstemmige uitgave veel uitvoeringstekens aangebracht: agogische accenten, fermates, dynamische tekens, metronoomcijfers , ritenuto's en zelfs aanduidingen als 'liberamente e espressivo assai', 'quasi recitativo' en 'cantabile' (sic!). Dit alles veronderstelt een muzikaal verantwoorde uitvoering door een goed geoefende zanggroep, niet door de op zondagmorgen samengekomen gemeente.
Het zou helaas te ver voeren ook andere opvallende nieuwe liederen te bespreken. Kort zij gewezen op de 'hele-toonsreeks' aan het slot van lied 69 van Maarten Kooy, de gebroken none-accoorden van Christiaan Winter in lied 65, het 'ijzige spel' met de 'diabolus in musica'(vermindere kwint) in lied 76 van Fokke de Vries en de schitterende melodie met even schitterende begeleiding van Nico Verrips (lied 57). Vooral dit laatste lied bewijst wat voor een enorme zeggingskracht 'moderne kerkmuziek' kan hebben. De tekst van Wim Pendrecht komt hier even overtuigend als ontroerend tot leven. Dit is kerkmuziek die haar juiste plaats op het juiste moment zeker moet krijgen!

Contrafacten

Liefst 11 contrafacten treffen we aan in deze bundel, 11 nieuwe teksten op bestaande melodieën. Het is altijd even wennen om een nieuwe, onbekende tekst op een vertrouwde melodie te zingen De woord-toon-relatie is vaak hecht en nu dient zich opeens een derde partner aan in het spel. Het is de niet eenvoudige opgave van de dichter om met grote voorzichtigheid met dit gegeven om te gaan. Pakt de nieuwe combinatie niet snel dan heeft dit pril gesloten huwelijk nauwelijks enige levenskansen. Is het echter een gezonde relatie dan is er natuurlijk direct een grote voorsprong op de liederen met een een nieuwe melodie.
Sytze de Vries heeft in twee gevallen een wel heel verrassende keus gemaakt en bestaande melodieën gekozen die precies op het lijf van de nieuwe tekst geschreven zijn of, eigenlijk veel sterker nog, de melodie met de nieuwe tekst haar oorspronkelijke levenspartner a.h.w. heeft teruggegeven. De melodie van 'An Wasserflüssen Babylon' kennen wij als de melodie bij de Lofzang van Zacharia (LvdK 67) en bij 'Ein Lämmlein geht' (Daar gaat een lam - LvdK 187) en hoe verrassend is het als Sytze de Vries in lied 14 deze melodie gebruikt voor de berijming van Psalm 137 (Aan Babels stromen, daar zaten wij). Dat is toon-taal-gevoel in optima forma! Opeens krijgt de melodie weer haar oorspronkelijke bestemming, want hoewel Willem Mudde volkomen gelijk heeft als hij zegt 'dat de grote innerlijke kracht en waarde van deze melodie o.a. wordt bewezen dat zij helpt zowel bij het klagen (Ldk 187) als bij het juichen (LvdK 67)' , is het duidelijk dat pas hier de echte oospronkelijke woord-toon-relatie weer in ere is hersteld.

Even fraai is het bij het 'loflied op de liefde' in lied 85 waar Sytze de Vries de haast extatische bewoordingen legt onder de melodie van 'Door de nacht van strijd en zorgen'(LvdK 459), de melodie van John Stainer, die deze zangwijs oorspronkelijk schreef bij Charles Wesley's tekst 'Love divine, all loves excelling'. Ook hier is de cirkel weer gesloten, want, hoewel zuiver hymnologisch gezien deze melodie zeker niet tot de sterksten behoort, kan de melodie in relatie met deze tekst ook weer hier op de juiste plaats en op het geschikte moment haar diensten bewijzen.
Minder logisch is het om de voor de Stille Week geschreven tekst 'Graan dat in de aarde, in het graf neerdaalt' te leggen onder het speelse, lichtvoetige franse kerstliedje 'Noël nouvelet'. Zeker moet op Goede Vrijdag beseft worden dat het een Góéde Vrijdag is en moet in de muziek doorklinken dat het leven ook door de dood heen verder gaat, maar het is niet goed om voor deze gedachten de melodie van een al te oppervlakkig en haast nonchalant kerstliedje te gebruiken. De geloofwaardigheid van de tekst wordt er zo helaas in geen enkel opzicht mee gedient.

Tenslotte is het jammer dat de tekst van 'Uw woord omvat mijn leven' (lied 13) niet is afgedrukt met de melodie van Heinrich Schütz, zoals deze voorkomt in de bundel Contrafacten van het Centrum voor de Kerkzang (nr 50). Hoewel hieronder de kwaliteiten van Willem Vogel nog breed zullen worden uitgemeten, kan gezegd worden dat de melodie van lied 13 niet tot zijn meest overtuigendste behoort. Helaas wordt de daad niet bij het woord gevoegd als achter in de bundel in de summiere toelichting bij Heinrich Schütz wordt gemeld dat hij 'voor het kerklied belangrijk is geweest door de toonzetting van het psalter van Cornelis Becker'. Eén melodie uit dit Beckerpsalter wordt weliswaar gebruikt voor een tekst van Sytze de Vries (lied 3), maar de goed zingbare en al aardig ingeburgerde melodie van Heinrich Schütz bij 'Uw woord omvat mijn leven' had zeker de voorkeur moeten krijgen.

Sytze de Vries / Willem Vogel

De vraag kan gesteld worden of de inbreng van Sytze de Vries en Willem Vogel als leden van de werkgroep 'Zingend geloven' niet al te onbescheiden van omvang is geworden. Voor liefst 43 van de 88 liederen werd door beiden gezamenlijk of apart getekend. Was een meer terughoudende opstelling niet beter geweest, vooral gezien het feit dat de meeste van de liederen ook in de 'Amsterdamse katernen' te vinden zijn? Ook in de voorgaande delen van 'Zingend geloven' kwamen de Amsterdammers al duidelijk naar voren, vooral in deel 3. Het is een vraag die terecht gesteld kan worden, maar gezien de kwaliteit die over het algemeen geleverd wordt, moet hier even terecht niet moeilijk over gedaan worden. Randkritiek is zeker mogelijk en zal niet achterwege blijven, maar vooral de melodieën van Willem Vogel hebben gemiddeld zo'n hoog niveau dat plaatsing daarvan nooit teveel kan zijn.

Eerder al werd bij de bespreking van deel 3 en 4 opgemerkt hoe verfrissend iedere keer weer Vogels melodieën zijn. Komen melodieën van anderen nog wel eens geconstrueerd en moeizaam over, bij Vogel is immer sprake van een perfecte balans tusen eenvoud en spontaniteit aan de ene kant en degelijk vakmanschap aan de andere kant.
Het is overigens opvallend hoe Sytze de Vries en Willem Vogel naar elkaar toe zijn gegroeid. Namen in deel 3 en 4 de gezamenlijke produkties een klein gedeelte in van ieders inbreng, in deel 5 is de situatie omgekeerd en zijn er 23 gezamenlijke creaties tegen zo'n 10 van ieder apart.

Eén van de fraaiste liederen is lied 24: 'Zij boog het hoofd en stemde in'. Zowel tekst als melodie ademen een haast monastieke devotie en tekenen als op een ikoon het tafereel van Maria bij de aankondiging van Jezus' geboorte. Eenvoudiger, maar ook sterker kan het niet om het deemoedig buigen van het hoofd met een eenvoudig dalende tertsengang te schetsen, beter gezegd te 'etsen'. Maar dat niet alleen: het instemmen, het opheffen van het gelaat naar de Allerhoogste komt vanuit de diepte (lage b) om daarna hoog naar cis'' uit te schilderen dat de 'woorden die ze gehoord heeft' groter zijn dan ze zelf is. Het omzien van de Heer (mooie reminiscentie naar het Magnificat!) gaat in dezelfde rustige, onverstoorbare gang van halve noten verder totdat de melodie verrassend op drie dezelfde noten eindigt, de presentie van de engel Gabriël haast voelbaar weergevend. Dit is eenvoud met een enorme diepgang, die nog een extra dimensie krijgt door de toegevoegde bovenstem in de meerstemmige uitgave. Met nog langer uitgesponnen noten zingt een solo-sopraan 'Ave Maria, gratia plena'. Dit lied móét in de Adventsweken gezongen worden!

Van een nog grotere eenvoud is de melodie van lied 55: 'Ik weet van een vogel, die vliegt heen en weer'. De ontwapenende onschuld van de vredesduif heeft Vogel op de meest overtuigende wijze weergegeven: de neutrale toonsoort C groot, de rustige regelmatigheid van de vierkwartsmaat, de consequente cadans in het ritme dat de 'vleugelslag' bijna optisch maakt, dit alles geeft de tekst van Willem Barnard een enorme diepte mee. Het is de kunst om met weinig noten veel te zeggen, opnieuw is Willem Vogel hierin volkomen geslaagd!

Op dit moment is het goed te wijzen op de uitgave die verschenen is bij de 75ste verjaardag van Willem Vogel. Een groep vrienden en collega's brachten een feestbundel uit met artikelen en composities. Toepasselijk kreeg dit boek de titel 'Woord op wieken' mee, daarmee verwijzend naar de rode draad bij de opgenomen kerkliederen, die alle handelen over vogels. Zo zijn er liederen over de arend, de haan, de zwaluw, kwakkels, raven, mussen en een lied over de paradijsvogel. Een hele volière die Willem Vogel met Amsterdamse humor groots weet te eren! Jammer dat Vogels's eigen lied 'Ik weet van een vogel' niet kon worden opgenomen, het zou zeker niet misstaan hebben!

Nog één voorbeeld van fraaie tekstuitbeelding vinden we aan het slot van lied 41: 'Het woord dat op Gods lippen lag'. Willem Vogel schildert niet alleen fraai het 'zegenen' in 'zo zegent ons zijn aangezicht' met mild dalende lijnen, ook is zeer verrassend de melodiek en de ritmiek bij 'zijn oogopslag': je ziet a.h.w. het opslaan van de ogen, de betekenis van de tekst wordt present gesteld, geactualiseerd door deze eenvoudige muzikale technieken. Muziek in dienst van het Woord, 'Woord op wieken'!.

Nog hoger reikt het lied als in het refrein geëindigd wordt op de hoge es'', voor zover bekend de hoogste slotnoot in een kerklied. Willem Vogel slaat zijn vleugels wel heel hoog uit, maar dat mag met 'een land in zicht, een leven licht uit Licht'!.

Eén kritische noot t.a.v. Willem Vogel betreft de begeleiding van lied 2 (Laat lichten, Heer, uw aangezicht), waar de rococomelodie van Carl Philipp Emanuel Bach met seufzers en al (typisch voorbeeld van een cantorijlied!) een stijlgetrouwe zetting meekrijgt. Echter, bij 'op uw gezag wijkt weer de nacht' gaat deze begeleiding net te ver als er plotseling een hardverminderde drieklank verschijnt die zo weggelopen lijkt te zijn uit een 'hoog-romantische' begeleiding van Jacques Bleij uit de oude zondagsschoolbundel 'Wie zingt mee?'. De geloofwaardigheid van het lied gaat door zo'n accoord toch enigszins wankelen.

Hetzelfde is enkele malen het geval als Sytze de Vries zich al te nadrukkelijk van aardig gevonden tekstgrapjes bedient. Hoewel het geheel van de tekst overtuigend overkomt, treedt er toch enige reserve op, ontstaat er toch een lichte vervlakking van de diepte van de tekst. Bijvoorbeeld:

lied 1 - strofe 5 Onthul ons dan uw Aangezicht,
uw Naam, die mét ons gaat
en heilig ons hier met uw licht,
uw voorbedachte raad.

lied 3 - strofe 1 Wij komen als geroepen
en aan het licht gebracht.
Het leven te begroeten
heeft God ons toegedacht.

Het is goed gevonden maar tegelijkertijd ook wat gezocht ('met voorbedachte rade' en 'komen als geroepen'), het trekt weliswaar de aandacht, maar de teksten zullen door hun zeggingskracht uit zichzelf al voldoende te zeggen moeten hebben. Door het gebruik van alledaagse termen, van staande uitdrukkingen krijgt de 'Tale Kanaäns' een andere kleur.
In lied 3 (waar strofe 2 verdwenen is) zal de gemeente zich op de één of andere manier toch echt geroepen moeten weten. Als 'Als geroepen' betekent niet ècht geroepen, ontstaat er een reserve, een vervlakking, waar velen zich niet in kunnen of willen vinden. De praktijk zal uiteindelijk uitwijzen of de genoemde associaties met de 'gewone alledaagse werkelijkheid' het zicht op de 'bovengewone werkelijkheid' beslissend zullen kunnen belemmeren.
Over 'Tale Kanaäns' gesproken, het is opvallend dat Willem Barnard, meer dan in de voorgaande bundels, met een groot aantal liederen (13) in deze uitgave is vertegenwoordigd. Ook in dit opzicht is een zo breed mogelijke invulling gegeven!

Slot

Het is onmogelijk de bundel in het geheel door te lopen. De meest opvallende zaken passeerden de revue. Over het algemeen is het niveau van de uitgave niet slecht, zowel muzikaal als tekstueel heeft ze zeker veel te bieden. Welke liederen in de toekomst als volwaardig kerklied in latere bundels zullen worden opgenomen, moet in de praktijk duidelijk worden. Daar vindt de uiteindelijke beoordeling plaats!

De indeling van de bundel is traditioneel: begonnen wordt met 4 liederen voor het begin van de kerkdienst, dan volgen 28 bijbelliederen (helaas geen register op bijbelplaatsen), 4 Advents- en 7 Kerstliederen; dan volgen 'Tijd voor Pasen' (2), Stille Week (5), Pasen (2), Hemelvaart (1) en Pinksteren (3). Voor de Herfsttijd zijn 2 liederen opgenomen, voor bij het Avondmaal 2 en zeker een aanwinst zijn de 8 Avondliederen. 15 algemene liederen besluiten de bundel.
De toelichting achterin werd zeer willekeurig ingevuld. Als de enige toelichting bestaat uit de vermelding dat een lied een Paaslied of een avondlied is, kan deze eigenlijk beter achterwege blijven! Deze schade zal ongetwijfeld in een later stadium wel weer volledig worden ingehaald met de verschijning van een volgende uitgave van 'Commentaar bij Zingend geloven', zoals bij de voorgaande delen.

Per saldo, zoals gezegd, veel goeds in deze uitgave, veel dat zijn waarde in de liturgie zal gaan bewijzen. Het is een interessante bijdrage tot de ontwikkeling van de kerkmuziek in het algemeen en tot het kerklied in het bijzonder!